Uitspraak 200409045/1


Volledige tekst

200409045/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 03/1296 GEMWT van de rechtbank Zutphen van 23 september 2004 in het geding tussen:

[verzoekers rechtbank], beiden wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Putten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Putten (hierna: het college) afgewezen het verzoek van [verzoekers rechtbank] om handhavend op te treden tegen met het bestemmingsplan strijdige activiteiten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), met uitzondering van de herstelinrichting voor (brom)fietsen.

Bij besluit van 20 augustus 2003 heeft het college het daartegen door de [verzoekers rechtbank] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 september 2004, verzonden op 27 september 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de [verzoekers rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 2 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 januari 2005 heeft de [verzoekers rechtbank], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2005, waar appellanten in de persoon van [appellant], bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren en B.R. den Boer, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar de [verzoekers rechtbank], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten betogen allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat de op het perceel verrichte laswerkzaamheden geheel onder de beschermende werking van het overgangsrecht vallen.

2.1.1. Vast staat dat het gebruik van het perceel in strijd is met de daaraan ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" toegekende bestemming "Agrarische doeleinden IV".

Ingevolge artikel 63 van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is het onverminderd het bepaalde in artikel 13 van die voorschriften, verboden grond of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming. In artikel 13 is een aantal specifieke gebruiksverboden voor onder meer de bestemming "Agrarische doeleinden IV" gesteld en is artikel 63, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ingevolge artikel 63, tweede lid, is het bepaalde in het eerste lid van dat artikel niet van toepassing op het gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.

2.1.2. Voorop wordt gesteld dat het op de weg ligt van degene die zich op het overgangsrecht beroept om aannemelijk te maken dat aanspraak op de daarmee geboden beschermende werking bestaat.

Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk geworden dat het gebruik ten behoeve van laswerkzaamheden, zoals dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar plaatsvond, geheel onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie van 4 juli 2003, dat deel uitmaakt van de motivering van de beslissing op bezwaar, het standpunt wordt ingenomen dat de overgangsbepaling van artikel 63 van de planvoorschriften niet onverkort van toepassing is op het gebruik zoals dat thans plaatsvindt. Daarnaast heeft het college ter zitting erkend dat niet is onderzocht in hoeverre er verschil bestaat tussen de laswerkzaamheden zoals verricht ten tijde van de voor het overgangsrecht relevante peildatum van 7 september 1977 en die zoals verricht ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Gelet op de sedert 7 september 1977 aangevangen werkzaamheden, waartoe blijkens de stukken in ieder geval behoren, de bouw, het onderhoud en de reparatie van stalinrichtingen, kan niet worden uitgesloten dat de aard van het gebruik is gewijzigd.

Verder kunnen appellanten niet worden gevolgd in hun betoog dat de intensivering van gebruik niet van betekenis is voor de vraag of met succes een beroep op artikel 63, tweede lid, kan worden gedaan. Een geheel andere intensiteit van gebruik kan immers meebrengen dat de aard van dat gebruik als gewijzigd moet worden beschouwd.

2.2. Het betoog van appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de reikwijdte van de impliciete gebruiksvrijstelling, treft geen doel. In aanmerking genomen dat bij het door appellanten bedoelde besluit van 4 maart 1986 bouwvergunning is verleend voor het vernieuwen en vergroten van een berging op het perceel, kan gebruik van dat gebouw ten behoeve van laswerkzaamheden niet worden geacht rechtstreeks uit de bouwvergunning voort te vloeien. De omstandigheid dat het college - naar niet in geschil is - bekend was met een voorgenomen gebruik van de berging ten behoeve van laswerkzaamheden, kan daaraan niet afdoen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

275.