Uitspraak 200506769/1 en 200506769/2


Volledige tekst

200506769/1 en 200506769/2.
Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Voorzitter bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2005, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een sloten- en sleutelmakerij en voor de opslag van verpakt en onverpakt vuurwerk tijdens de verkoopdagen in december aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 24 juni 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Glastra, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M.V.M. Dickman en D. Visser, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is namens [vergunninghouder] als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Partijen hebben daarvoor toestemming gegeven.

2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.3. Voorzover appellant zich in het beroepschrift heeft beperkt tot het verwijzen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen overweegt de Voorzitter dat verweerder in de considerans van het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenkingen. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.4. Appellant voert aan te vrezen voor parkeeroverlast tijdens de verkoopperiode van vuurwerk. Hij stelt dat bezoekers die vuurwerk willen kopen hun auto's aan de zijde van de straat waar een parkeerverbod geldt zullen gaan parkeren. Tevens vreest hij voor door deze auto's veroorzaakte geluidoverlast.

2.4.1. Verweerder stelt dat bij in een vergelijkbare omgeving gelegen vuurwerkverkooppunten nimmer sprake is geweest van parkeeroverlast. Tevens stelt hij dat de verkoop van vuurwerk beperkt is tot maximaal drie dagen per jaar. Er is volgens verweerder geen sprake van een dusdanig structurele parkeeroverlast voor de directe omgeving dat dit aanleiding zou moeten geven om de vergunning te weigeren of om in dit verband nadere voorschriften aan de vergunning te verbinden. Bij eventuele overlast veroorzaakt door het overtreden van het parkeerverbod en een grote toeloop van verkeer kan verzoeker, volgens verweerder, een beroep doen op de politiediensten.

2.4.2. Gelet op de omgeving van de inrichting en de korte duur van de mogelijke door de toeloop van verkeer veroorzaakte hinder is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor de bescherming van het milieu niet noodzakelijk is voorschriften in de vergunning op te nemen ter voorkoming van parkeeroverlast, noch om de vergunning op die grond te weigeren. Het beroep en het verzoek treffen geen doel.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

315.