Uitspraak 200504372/1


Volledige tekst

200504372/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het College bescherming persoonsgegevens,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1407 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 april 2005 in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van Kampen

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2004 heeft appellant (hierna: het Cbp) het college van burgemeester en wethouders van Kampen (hierna: het college) een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 27, eerste lid, in samenhang met artikel 79, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).

Bij besluit van 30 september 2004 heeft het Cbp het daartegen door het college gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 april 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door het college ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van het Cbp van 20 juli 2004 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het Cbp bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2005, waar het Cbp, vertegenwoordigd door mr. T.E. van Dijk, advocaat te Den Haag, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wbp wordt een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd is, alvorens met de verwerking wordt aangevangen gemeld bij het Cbp of de functionaris.

Ingevolge artikel 79, eerste lid, van de Wbp worden binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet de gegevensverwerkingen die op dat tijdstip reeds plaatsvonden, in overeenstemming gebracht met deze wet en worden deze gemeld als bedoeld in artikel 27 bij het Cbp of de functionaris.

Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Wbp kan, indien de verantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen bij of krachtens artikel 27 of 28 is bepaald, het Cbp hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 4.500,00.

2.2. Bij het besluit van 20 juli 2004, dat bij de beslissing op bezwaar van 30 september 2004 is gehandhaafd, heeft het Cbp aan het college een boete opgelegd van € 15.000,00, omdat het elf bestaande verwerkingen, die uiterlijk op 1 september 2002 gemeld hadden moeten worden, niet heeft gemeld.

2.3. Het Cbp bestrijdt tevergeefs het oordeel van de rechtbank dat het college niet artikel 27, eerste lid, van de Wbp heeft overtreden, maar uitsluitend artikel 79, eerste lid, van de Wbp, en dat het Cbp, gelet op het bepaalde in artikel 66, eerste lid, van de Wbp, niet bevoegd was een bestuurlijke boete op te leggen.

Anders dan het Cbp betoogt, stelt artikel 79, eerste lid, van de Wbp een zelfstandige norm voor verwerkingen die op het moment van inwerkingtreding van de Wpb reeds bestonden, te weten: binnen een jaar na inwerkingtreding in overeenstemming brengen met deze wet èn melden bij het Cbp of functionaris. De enkele verwijzing in artikel 79, eerste lid, van de Wbp naar artikel 27 van die wet brengt niet met zich dat bij het achterwege blijven van de vereiste melding artikel 27 als zodanig is overtreden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan die bepaling, gelet op de tekst daarvan, alleen betrekking hebben op nieuwe gegevensverwerkingen. Dat de wetgever dit onderscheid tussen nieuwe en bestaande verwerkingen niet heeft beoogd, zoals het Cbp heeft gesteld, kan, wat daar ook van zij, niet afdoen aan de vaststelling dat het Cbp niet bevoegd is een bestuurlijke boete op te leggen op grond van artikel 66, eerste lid, van de Wbp in geval van overtreding van artikel 79, eerste lid, van die wet.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Visser
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005

148.