Uitspraak 200506735/2


Volledige tekst

200506735/2.
Datum uitspraak: 15 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

de vereniging "Bewonersvereniging De Oude Hoek", gevestigd te Hoek van Holland (gemeente Rotterdam),
verzoekster,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/3765 van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2005 in het geding tussen:

verzoekster

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nederlandse Bouw Unie B.V." (hierna: Nederlandse Bouw Unie), onder verlening van ontheffing van de Bouwverordening Rotterdam 1993, bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw voor 104 appartementen op een perceel aan de Strandweg te Hoek van Holland, voorlopig aangeduid als no. 41 (hierna: het perceel).

Bij besluit van 30 november 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juni 2005, verzonden op 22 juni 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 1 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2005. Bij brief van 1 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. V. Wiegman en A. Ypma, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Nederlandse Bouw Unie, vertegenwoordigd door dr. J.C. Vermeulen, bijgestaan door mr. D.H.J. Kochx, advocaat te Etten-Leur, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning moest worden geweigerd omdat voor het perceel een bestemmingsregeling geldt die zich tegen verwezenlijking van het bouwplan verzet.

2.2.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende aannemelijk geworden dat de door verzoekster bedoelde bestemmingsregeling, het uitbreidingplan in hoofdzaak "Hoek van Holland", dat dateert van 1922, geldt voor het perceel. Bij besluit van 4 oktober 1949 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland immers goedkeuring verleend aan een besluit van de gemeenteraad van Rotterdam van 9 september 1948 tot intrekking van het vorenbedoelde uitbreidingplan, voor zover dat betrekking heeft op onder meer het perceel. Uit het besluit van 4 oktober 1949 blijkt voorts dat aan een vervangend uitbreidingsplan, dat eveneens bij het vorenbedoelde besluit van 9 september 1948 werd vastgesteld, goedkeuring is onthouden voor zover het een gebied betreft waarvan het perceel onderdeel uitmaakt. Ook overigens bestaat onvoldoende aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het dagelijks bestuur bij het bestreden besluit er ten onrechte van is uitgegaan, dat geen bestemmingsregeling voor het betrokken perceel geldt.

2.3. Het betoog van verzoekster dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 352 van de bouwverordening treft in verband met het onder 2.2. overwogene ook geen doel. Bovendien behoeft een aanvraag om bouwvergunning niet aan dit artikel te worden getoetst.

2.4. Anders dan verzoekster betoogt, valt op voorhand niet in te zien dat het dagelijks bestuur ten onrechte ontheffing heeft verleend van de artikelen 2.5.10, eerste lid, en 2.5.12 van de Bouwverordening Rotterdam 1993. Zo al moet worden geoordeeld dat gedeelten van deze verordening onverbindend zijn, moet worden betwijfeld of dat een grond voor weigering van de bouwvergunning zou opleveren. Voorts valt niet op voorhand in te zien, dat de rechtbank de verleende ontheffingen niet op goede gronden rechtmatig heeft geacht.

2.5. Daargelaten de vraag of de door verzoekster gestelde strijd met het Besluit luchtkwaliteit, gelet op de limitatieve opsomming van weigeringsgronden in artikel 44 van de Woningwet, een grond tot weigering van de vergunning kan opleveren, is niet op voorhand aannemelijk geworden dat het Besluit luchtkwaliteit aan verwezenlijking van het bouwplan in de weg staat.

2.6. De door verzoekster gestelde strijd met de Natuurbeschermingswet geeft, wat daarvan ook zij, evenmin aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarbij wordt de limitatieve opsomming van weigeringsgronden in genoemd artikel 44 in aanmerking genomen.

2.7. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2005

275.