Uitspraak 200503350/1


Volledige tekst

200503350/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving", gevestigd te Buggenum, en anderen,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft verweerder goedkeuring verleend op grond van voorschrift B.5, onder a, verbonden aan de voor de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Essent Milieu B.V." (hierna: Essent) bij besluit van 14 januari 2003, kenmerk 02/14318, krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (hierna: de vergunning).

Bij besluit van 1 maart 2005, verzonden op 7 maart 2005, heeft verweerder beslist op de hiertegen gemaakte bezwaren, en het primaire besluit daarbij ongewijzigd in stand gelaten.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2005.

Bij brief van 16 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. van der Heijden en ing. H.P.G. Vinken, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.G. Ramakers en ing. H.H.C. Neelen, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. In beroep wordt allereerst de voorbereiding van het bestreden besluit aan de orde gesteld.

De adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg heeft op 27 januari 2005 een hoorzitting gehouden over de tegen het besluit van 18 oktober 2004 ingediende bezwaarschriften. Tien dagen voor die hoorzitting heeft verweerder aan de commissie een reactie op de bezwaarschriften gezonden.

Appellanten voeren aan dat de commissie de reactie ten onrechte als nader stuk heeft betrokken bij haar advisering over de bezwaarschriften. Dit betoog mist feitelijke grondslag. Ter zitting is gebleken dat de commissie de reactie niet bij haar advisering heeft betrokken.

2.3. In de aan de vergunning verbonden voorschriften B.1 tot en met B.4 zijn regels gesteld omtrent de wijze waarop de acceptatie en verwerking van afvalstoffen in de inrichting moet plaatsvinden.

Uit voorschrift B.5, onder a, volgt, kort weergegeven, dat de procedures voor de acceptatie en verwerking door verweerder moeten worden goedgekeurd.

Bij het besluit van 18 oktober 2004, welk besluit bij de thans bestreden beslissing op bezwaar is gehandhaafd, heeft verweerder de in voorschrift B.5, onder a, bedoelde goedkeuring verleend.

2.4. Bij de beoordeling van het, bij het bestreden besluit gehandhaafde, goedkeuringsbesluit staat gezien de systematiek van de voorschriften B.1 tot en met B.5 centraal de vraag of de ter goedkeuring aangeboden procedures voldoen aan de daaraan in de voorschriften B.1 tot en met B.4 gestelde eisen.

2.5. Appellanten betogen dat in het stuk waarin de ter goedkeuring aangeboden procedures zijn weergegeven ten onrechte niet een rapportnummer, de opdrachtgever, de projectleider, de auteur en een handtekening zijn vermeld. Dit beroepsonderdeel slaagt niet, omdat een verplichting om deze gegevens te vermelden niet uit de voorschriften B.1 tot en met B.4 voortvloeit.

2.6. Hetgeen in het beroepschrift onder "Nadere motivering 2" en "Nadere motivering 3" naar voren is gebracht begrijpt de Afdeling aldus, dat volgens appellanten de goedgekeurde procedures in de weg staan aan het accepteren van afvalhout en baggerspecie. Dit betoog heeft, ook als het juist zou zijn, geen betrekking op de vraag of de ter goedkeuring aangeboden procedures voldoen aan de daaraan in de voorschriften B.1 tot en met B.4 gestelde eisen.

2.7. In het beroepschrift verwijzen appellanten vervolgens naar hetgeen zij in hun bezwaarschrift als "bezwaar 4" en "bezwaar 5" naar voren hebben gebracht. In het advies van de adviescommissie bezwaarschriften waarop het bestreden besluit is gebaseerd, is gemotiveerd op deze bezwaren ingegaan. Appellanten hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze bezwaren onjuist zou zijn. Ook overigens is dit niet gebleken. Deze beroepsonderdelen slagen dan ook niet.

2.8. Anders dan in het beroepschrift wordt betoogd, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat hetgeen appellanten in hun bezwaarschrift naar voren hebben gebracht over vermeende tekortkomingen in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en over het volgens appellanten ten onrechte niet als technisch voorschrift aanmelden van de norm NTA 8203, niet relevant is voor de beoordeling van het, bij het bestreden besluit gehandhaafde, goedkeuringsbesluit.

2.9. Appellanten betogen tot slot, zo moet het beroep kennelijk worden begrepen, dat de vergunning niet had mogen worden verleend voordat de thans goedgekeurde procedures beschikbaar waren. Ook dit betoog heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit, maar op de rechtmatigheid van het besluit tot verlening van de vergunning. Dat besluit is in de huidige procedure niet aan de orde.

2.10. Het beroep is ongegrond.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005

262.