Uitspraak 200502160/1


Volledige tekst

200502160/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2004, kenmerk 558, heeft verweerder de aan de vereniging "Leidse Tennisvereniging De Merenwijk" (hierna: de tennisvereniging) opgelegde last onder dwangsom inzake de overtreding van voorschrift 1.5.1 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) ingetrokken.

Bij besluit van 31 januari 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 21 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van de tennisvereniging. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A. Burger en R.J. Glans, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de tennisvereniging.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge voorschrift 1.5.1, voorzover hier van belang, van de bijlage bij het Besluit wordt de lichtinstallatie - ten behoeve van sportbeoefening - zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen.

2.1.1. Tussen partijen is in geschil of voorschrift 1.5.1 van de bijlage bij het Besluit wordt overtreden.

Volgens appellanten wordt dit voorschrift overtreden omdat directe lichtinstraling niet wordt voorkomen, zoals het voorschrift letterlijk voorschrijft.

Volgens verweerder wordt dit voorschrift niet overtreden, nu wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Algemene Richtlijn betreffende lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de Richtlijn), waardoor hinder tot een aanvaardbaar niveau is beperkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij daarom niet bevoegd is terzake handhavend op te treden.

2.1.2. De Afdeling stelt vast dat voorschrift 1.5.1 van de bijlage bij het Besluit door het gebruik van het woord 'voorkomen' in samenhang met de woorden 'directe lichtinstraling' alle directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen verbiedt.

Voorzover verweerder betoogt dat de woorden 'directe lichtinstraling' ruimte laten voor invulling aan de hand van de Richtlijn, overweegt de Afdeling in de eerste plaats dat aan verweerder - anders dan het geval is bij de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer - bij de toepassing van voorschrift 1.5.1 van de bijlage bij het Besluit geen beoordelingsvrijheid toekomt. De Afdeling stelt vast dat van directe lichtinstraling, zoals genoemd in voorschrift 1.5.1 van de bijlage bij het Besluit, in ieder geval sprake is wanneer er vanuit de lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen in de lampen van de tennisvereniging wordt gekeken en er door deze openingen lichtbanen afkomstig van de lichtinstallatie van de tennisvereniging in de woningen vallen. Dat de Richtlijn voor andere situaties aanvaardbare uitgangspunten bevat, doet daaraan niet af.

2.1.3. Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij een aantal woningen in de directe nabijheid van de tennisvereniging sprake was van directe lichtinstraling als hiervoor omschreven, afkomstig van de lichtinstallatie van de tennisvereniging. Hieruit volgt dat voorschrift 1.5.1 van de bijlage bij het Besluit werd overtreden, zodat verweerder bevoegd was terzake handhavend op te treden.

2.1.4. Nu verweerder het vorenstaande heeft miskend, berust het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.

2.2. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het primaire besluit van 18 maart 2004 moet worden herroepen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland van 31 januari 2005;

III. herroept het besluit van het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland van 18 maart 2004, kenmerk 558;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. gelast dat de Milieudienst West-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005

154.