Uitspraak 200409313/1


Volledige tekst

200409313/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hoek Loos Medical B.V.", gevestigd te Eindhoven,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2004 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellante om toekenning van schadevergoeding.

Bij besluit van 28 september 2004, kenmerk JZ&IV 04P001012, verzonden op 4 oktober 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 november 2004, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State, waar het op 17 november 2004 is ingekomen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 december 2004.

Bij brief van 25 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Tj. van Rij en [directeur van appellante] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.A.M. van Kollenburg-van Linder, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 18 augustus 1999 is krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor de inrichting van appellante voor het opslaan, vullen, distribueren en verkopen van gassen en gasmengsels in drukhouders op het adres Kanaaldijk Noord 107 te Eindhoven. Op 2 juli 2001 heeft zich bij de inrichting een ontploffing voorgedaan.

Bij besluit van 9 juli 2003 heeft verweerder, voorzover hier van belang, krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer voornoemde vergunning ingetrokken, voorzover het betreft het uit een tankwagen vullen van lachgas in een bulktank en de opslag van lachgas in een bulktank. Deze intrekking hield verband met de volgens verweerder ontoelaatbare plaatsgebonden risico's van deze activiteiten.

Bij brief van 18 maart 2003 heeft appellante verzocht om toekenning van schadevergoeding in verband met verplaatsing van de inrichting naar aanleiding van de gedeeltelijke intrekking van de vergunning. Niet in geschil is dat het gaat om een verzoek om toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

2.2. Ingevolge artikel 15.20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kent, indien degene tot wie een beschikking is gericht krachtens artikel 8.25, eerste lid, onder a, zich ten gevolge daarvan voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, het gezag dat de beschikking in eerste aanleg heeft gegeven, hem, voorzover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

2.3. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat volgens hem geen causaal verband bestaat tussen het besluit tot gedeeltelijke intrekking van de vergunning en de geclaimde schade. Zijn betoog komt erop neer dat verplaatsing van de inrichting niet noodzakelijk is, nu het met een nieuwe werkwijze met lachgas mogelijk is de risico's tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en zodoende de inrichting, inclusief activiteiten met lachgas, op de locatie aan de Kanaaldijk Noord in werking te hebben. Bij deze nieuwe werkwijze, die appellante inmiddels op een andere locatie toepast, vindt geen bulkverlading van lachgas plaats.

2.4. Appellante betoogt dat voortzetting van de inrichting aan de Kanaaldijk Noord, ook met de nieuwe werkwijze met lachgas, niet mogelijk is. Zij wijst er onder meer op dat bij deze werkwijze kleine(re) cilinders worden gebruikt, waardoor een grotere opslagruimte nodig is. Op de locatie aan de Kanaaldijk Noord is onvoldoende ruimte voor deze opslag.

2.5. Mede gezien het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat appellante terecht stelt dat de nieuwe werkwijze niet mogelijk is op de locatie aan de Kanaaldijk Noord, omdat daar onvoldoende ruimte aanwezig is. Verweerder heeft deze stelling in het bestreden besluit, het verweerschrift noch ter zitting beargumenteerd weersproken. Voorzover verweerder ter zitting heeft gewezen op het bij de voorbereiding van het primaire besluit opgestelde rapport van Tebodin B.V. van 9 mei 2003 over het externe risico, en het rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van september 2003 over de schadebepaling, overweegt de Afdeling dat in die rapporten op geen enkele wijze is bezien of op de locatie aan de Kanaaldijk Noord voldoende ruimte aanwezig is.

Verder blijkt uit de stukken dat, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, de activiteiten met lachgas zodanig zijn verbonden met de overige activiteiten van de inrichting, dat voortzetting van de inrichting zonder lachgasactiviteiten geen reëel alternatief is.

Gezien het bovenstaande moet het ervoor worden gehouden dat als gevolg van het besluit tot intrekking van de vergunning voor de activiteiten met lachgas verplaatsing van de inrichting noodzakelijk was. Verweerder is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat geen verband bestaat tussen het besluit van 9 juli 2003 en de door appellante geclaimde verplaatsingsschade. Het bestreden besluit berust gelet hierop, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op artikel 8:75 samen met artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen hierbij slechts de kosten van de bezwaarfase worden betrokken indien, voorzover hier van belang, is verzocht om proceskostenveroordeling vóórdat op het bezwaar is beslist. Appellante heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. De door haar opgevoerde kosten van een in de bezwaarfase uitgebracht deskundigenrapport komen reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 28 september 2004, kenmerk JZ&IV 04P001012;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,07 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eindhoven aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Eindhoven aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005

262-446.