Uitspraak 200409083/1


Volledige tekst

200409083/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een energiepremie gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 29 september 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 26 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan verweerder gezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. E.J. Postma, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.C. Scherpenseel, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

2.2. Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248; hierna: de premieregeling).

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de premieregeling, zoals deze bepaling sinds 20 augustus 2003 luidt (Stcrt. 2003, nr. 157) wordt verstaan onder aanschaf: eigendomsverkrijging door levering krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de premieregeling wordt onder energiepremie verstaan: een in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of daarin genoemde voorziening.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, sub 1, van de premieregeling wordt onder een voorziening verstaan: een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.

Bijlage 1, behorend bij artikel 1, aanhef, en onder d , en j, van de premieregeling, vermeldt onder titel 3010: "fotovoltaïsche zonne-energie (PV-systeem). Bestemd voor: het opwekken van elektriciteit op een woning, waarbij de opgewekte elektriciteit direct wordt gebruikt of teruggeleverd aan het openbare elektriciteitsnet."

Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef, onder b, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (hierna: de Intrekkingsregeling), voor zover thans van belang, is de premieregeling ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een op of na 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst vóór genoemde datum is gesloten, met dien verstande dat zowel de betreffende levering als het indienen van die aanvraag in zoverre in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de premieregeling 2003, zoals deze luidde op 15 oktober 2003, vóór 16 januari 2004 moeten hebben plaatsgehad.

2.3. Vast staat dat appellant op 30 augustus 2003 een koopovereenkomst voor een PV-systeem voor fotovoltaïsche zonne-energie heeft gesloten. De daarbij gebruikte zonnepanelen zijn op het dak van een van de stallen op het erf van appellant geplaatst. De aanvraag van appellant om energiepremie dateert van 12 november 2003 en is op 14 november 2003 ingekomen bij het energiebedrijf.

2.4. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar de aanvraag om energiepremie gedeeltelijk afgewezen op de grond dat de voorziening bedoeld is voor een combinatie woning-/bedrijfspand en alleen energiepremie toegekend voor het gedeelte van het pand dat in gebruik is als woning, waarbij hij als grondslag van de berekening van de hoogte van de energiepremie de oppervlakte van de woning in verhouding tot die van de stallen heeft gehanteerd.

2.4.1. Ter ondersteuning van de bestreden beslissing heeft verweerder bij het verweerschrift de Nieuwsbrief Tijdelijke Regeling Energiepremies 2003, jaargang 1 (hierna: nieuwsbrief), nummers 3 en 5, van respectievelijk 28 mei en 14 juli 2003, zoals gepubliceerd op de internetsite van het ministerie van verweerder, overgelegd.

Uit nieuwsbrief nummer 3 blijkt dat ook in gevallen waarin een PV-systeem, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder j, sub 1, van de premieregeling, op een nabij het huis gelegen gebouw wordt geplaatst waarbij duidelijk is dat de energie door de woning wordt gebruikt, energiepremie kan worden verleend. Ter zitting heeft verweerder onder verwijzing naar nieuwsbrief nummer 5, onder nr. 001, toegelicht dat zijn bestendige gedragslijn ter zake is dat indien de door een PV-systeem opgewekte elektriciteit niet alleen ten goede komt aan de woning, de toekenning van energiepremie wordt vastgesteld aan de hand van de oppervlakteverhouding tussen woning en bedrijf. Deze nieuwsbrief bepaalt verder voor gevallen waarin zonnepanelen op het dak van een stal staan en stroom opwekken voor een woning: "als die elektriciteit alleen wordt gebruikt voor de woning, hoeft er geen afzonderlijke meter of iets dergelijks te worden geplaatst."

2.5. Appellant betoogt dat de bestreden beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd. Appellant wijst erop dat zijn agrarisch bedrijf bestaat uit een bedrijf en een woning. Hij stelt dat hij een tussenmeter heeft laten aanbrengen die tot doel heeft dat de opgewekte stroom alleen ten goede komt aan de woning en niet aan het bedrijf. Verweerder heeft dat in de bestreden beslissing miskend, aldus appellant.

Appellant betoogt dat de gedeeltelijke toekenning van energiepremie op basis van de oppervlakte van de woning evenmin berust op een deugdelijke motivering.

Verder betoogt appellant dat hij op basis van mededelingen van een medewerker van het energiebedrijf erop mocht vertrouwen dat na plaatsing van een tussenmeter aan hem de volledige energiepremie zou worden toegekend.

2.6. De Afdeling is van oordeel dat op grond van de tekst uit nieuwsbrief nummer 5, die ter zake de bestendige gedragslijn van verweerder vormt, moet worden aangenomen dat het plaatsen van een tussenmeter van belang kan zijn voor de (hoogte van de) subsidie indien de door de energiebesparende voorziening opgewekte elektriciteit zowel ten goede komt van de woning als het bedrijf. De tekst van de nieuwsbrief verschaft geen duidelijkheid over de precieze betekenis van een tussenmeter in een situatie waarop in de nieuwsbrief kennelijk wordt gedoeld en in dit geval aan de orde is. Ter zitting heeft verweerder die duidelijkheid ook niet kunnen geven. De Afdeling acht in dat verband niet zonder betekenis dat het energiebedrijf, dat als uitvoerder van de premieregeling bij de toekenning van energiepremies geacht wordt op grond van dezelfde nieuwsbrieven eenzelfde bestendige gedragslijn als verweerder te hanteren, volgens appellant hem heeft toegezegd dat na plaatsing van een tussenmeter wel een volledige energiepremie voor het PV-systeem zou worden toegekend.

Gelet op het vorenoverwogene berust de beslissing op bezwaar, waarin uitsluitend is uitgegaan van de oppervlakteverhouding tussen de woning en de stallen, niet op een deugdelijke motivering. Het besluit dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.7. Het beroep is gegrond en het besluit van 29 september 2004 dient wegens strijd met vorenbedoelde wetsbepaling te worden vernietigd.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 september 2004, EPR/9284XK1/BEZW/3/989;

III veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 686,77 (zegge: zeshonderdzesentachtig euro en zevenenzeventig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005

47-496.