Uitspraak 200502449/1


Volledige tekst

200502449/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/292 WET van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Franekeradeel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2003 heeft de raad van de gemeente Franekeradeel (hierna: de raad) aan appellant een schadevergoeding toegekend van € 4.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2002 tot de dag van uitbetaling.

Bij besluit van 5 februari 2004 heeft de raad, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: het college) van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door P.D. van der Ploeg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het voordien geldende regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.2. Gezien de ter zitting getoonde plankaart bij het voormalige bestemmingsplan "Buitengebied 1978" rustte op de gronden ten noorden van de woning van appellant de bestemming "Agrarisch gebied C" en op de gronden ten noordoosten van zijn woning de bestemming "Agrarisch gebied D".

Op de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied C" mochten geen gebouwen worden opgericht. Het college was bevoegd vrijstelling te verlenen voor de bouw van hulpgebouwtjes van lichte constructie, zoals veldschuurtjes, schuilstallen en melkstallen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 2.80 meter mocht bedragen, en voor het vergroten van de maximum hoogte van erfafscheidingen tot 10 meter.

De gronden met de bestemming "Agrarisch gebied D" waren bestemd voor agrarisch gebruik met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Ter plaatse waren agrarische bedrijfsgebouwen met een hoogte van 14 meter toegestaan. Voorts kon het college vrijstelling verlenen voor de bouw van silo's, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 16 meter mocht bedragen.

Op 13 juli 2000 heeft de raad het bestemmingsplan "Witzens" vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 15 februari 2001 gedeeltelijk goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Friesland. In dit bestemmingsplan zijn genoemde gronden bestemd voor woondoeleinden.

2.3. Niet in geschil is dat appellant ten gevolge van de wijziging van de bestemming van de gronden ten noorden van zijn woning in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade heeft geleden in de vorm van waardevermindering van zijn woning aan het [locatie] te [plaats]. In geschil is de omvang van de waardevermindering.

2.4. Ter beoordeling van het verzoek van appellant heeft de raad de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) gevraagd advies uit te brengen. In haar advies stelt de SAOZ dat de woning van appellant met de achterkant is georiënteerd op het plangebied. Hierdoor en mede gelet op de afstand tussen de woning en de nieuwbouw ten noorden van de woning is de gebruiksintensiteit in het voorheen agrarische gebied toegenomen, het uitzicht in noordelijke richting enigszins verslechterd en het landelijke karakter verloren gegaan en veranderd in een stedelijke omgeving. De SAOZ heeft bij het bepalen van de vergoeding in aanmerking genomen dat appellant onder het oude planologische regime reeds rekening diende te houden met het ten noordoosten van de woning gelegen agrarisch bouwblok, alsmede de daarbij behorende uitzichtbeperkende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Overeenkomstig dit advies heeft de raad aan appellant bij besluit van 5 februari 2004 een schadevergoeding van € 4.000,00 toegekend.

2.5. Appellant betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank valsheid in geschrifte heeft gepleegd door te overwegen dat het agrarisch bouwblok ten noordwesten van de woning ligt.

2.5.1. Mede gelet op de voorafgaand aan die overweging in de uitspraak opgenomen overweging dat de raad stelt dat onder het oude bestemmingsplan rekening diende te worden gehouden met het ten noordoosten van de woning gelegen agrarisch bouwvlak, staat buiten twijfel dat de rechtbank de beoordeling van het beroep op de juiste feitelijke situatie heeft gebaseerd. Mitsdien merkt de Afdeling de door appellant bedoelde passage aan als een kennelijke verschrijving. Appellant is door deze verschrijving niet in zijn processuele belangen geschaad, zodat vernietiging van de aangevallen uitspraak om die reden niet is aangewezen.

2.6. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de raad, door het advies van de SAOZ te volgen, van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan, nu ook bij een maximale invulling van het oude bestemmingsplan sprake was van een vrij en weids uitzicht, omdat de boerderij die is gelegen in het ten noordoosten van zijn woning gelegen agrarisch bouwblok vanuit die woning amper zichtbaar is en dit temeer geldt voor gebouwen die ten oosten van die boerderij zouden kunnen worden gebouwd. Derhalve had bij de planologische vergelijking volgens appellant geen rekening mogen worden gehouden met hetgeen in dit agrarisch bouwblok onder het oude bestemmingsplan maximaal kon worden gerealiseerd.

2.6.1. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de SAOZ van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan en dat de raad zich om die reden niet op het advies mocht baseren, nu bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, als hier aan de orde, in beginsel van de maximale benuttingsmogelijkheden van het oude en nieuwe regime dient te worden uitgegaan. Daarbij gaat het om hetgeen binnen het gezichtsveld van de woning van appellant onder het oude bestemmingsplan in het agrarisch bouwblok maximaal had kunnen worden gebouwd en niet om de boerderij die daar feitelijk is gebouwd.

Ingevolge de planvoorschriften konden aldaar agrarische bedrijfsgebouwen met een hoogte van 14 meter worden opgericht. Gelet op de plankaart bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1978", bezien in samenhang met de door appellant in geding gebrachte situatietekening met daarop de zichtlijnen vanuit zijn woning, zouden dergelijke bedrijfsgebouwen het uitzicht vanuit zijn woning in noordoostelijke richting hebben beperkt. Voorts was het mogelijk om op de gronden ten noorden van de woning van appellant agrarische hulpgebouwtjes en andere bouwwerken op te richten die eveneens het uitzicht zouden hebben beperkt. Gelet ook op bedoelde situatietekening is, vergeleken met het oude planologische regime, onder het nieuwe planologische regime weliswaar sprake van enige verdere beperking van het uitzicht vanuit de woning van appellant, maar de SAOZ heeft met dit aspect in haar advies rekening gehouden. Er is geen grond voor het oordeel dat de SAOZ met het bepalen van de waardevermindering van de woning van appellant op € 4.000,00 die beperking van het uitzicht heeft ondergewaardeerd, te minder nu appellant zijn stelling dat de schade minimaal € 25.000,00 bedraagt niet met een contra-expertise heeft onderbouwd.

Nu hetgeen door appellant is aangevoerd overigens niet noopt tot de conclusie dat aan de inhoud en wijze van totstandkoming van het advies van de SAOZ gebreken kleven, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming van de raad daarop niet kon worden gebaseerd. De rechtbank is terecht en op goede gronden eveneens tot dit oordeel gekomen. Het betoog faalt derhalve.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005

71-453.