Uitspraak 200501471/1


Volledige tekst

200501471/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/1755 BSTPL van de rechtbank Breda van 10 februari 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (hierna: het college) appellanten vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor de bouw van drie senioren woningen op de percelen, die plaatselijk bekend staan als de [locaties] te [plaats].

Bij besluit van 23 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 8 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2005, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door D.N. Bastin, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het in geding zijnde bouwplan, de bouw van drie seniorenwoningen in de diepe tuinen achter de woningen van appellanten, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Gilze" 2001.

Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan dienen de ter plaatse aanwezige bebouwing in lintstructuur en de diepe achtertuinen, die beide de identiteit van de kern van Gilze in belangrijke mate bepalen, te worden gehandhaafd.

De achtertuinen van de woningen van appellanten grenzen aan het bedrijventerrein Broekakkers.

2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen voor het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beoordelings- en beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college niet in redelijkheid tot zijn besluit de vrijstelling te weigeren is kunnen komen.

De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te weigeren. Daaraan heeft de rechtbank terecht ten grondslag gelegd dat het college heeft kunnen vasthouden aan zowel het ter zake gevoerde beleid dat is gericht op het behoud van de bestaande diepe achtertuinen, om aldus het groene karakter van Gilze zoveel mogelijk te behouden, als aan zijn standpunt dat woningen niet nabij bedrijven dienen te worden gebouwd. De bouwlocaties voor de drie senioren woningen vallen binnen hindercirkels van het bedrijventerrein Broekakkers, dat blijkens de voorschriften van het voor dat terrein geldende bestemmingsplan vestigingsmogelijkheden voor bedrijven tot en met categorie 4 biedt. Door ter plaatse de bouw van de seniorenwoningen toe te staan kunnen niet alleen bewoners van die woningen hinder van de bedrijven ondervinden, maar kunnen ook de (uitbreidings)belangen van de bedrijven en de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein worden geschaad. Hieraan doet niet af de opmerking van appellanten dat zij over hinder van de bedrijven niet zullen klagen, reeds omdat geen zekerheid bestaat dat opvolgende bewoners dat evenmin zullen doen en een dergelijke toezegging planologisch geen betekenis heeft.

Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden aan de zijde van appellanten welke voor het college aanleiding hadden behoren te zijn om in dit geval van het beleid af te wijken.

2.3. Het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Gelet op het verweerschrift van het college en het verhandelde ter zitting kunnen, anders dan appellanten uitvoerig hebben betoogd, de bouwplannen waarnaar zij hebben verwezen, te weten het bedrijfspand van Robe-beheer, het "Aartse Bos", de bedrijfswoningen aan de Lange Wagenstraat en het appartementengebouw nabij de sporthal aan de Kapittelstraat, niet in alle relevante opzichten op één lijn worden gesteld met het bouwplan van appellanten. Er is geen grond voor het oordeel dat het college gelijke gevallen niet gelijk heeft behandeld en het gelijkheidsbeginsel is dan ook niet geschonden. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005

202.