Uitspraak 200500977/1


Volledige tekst

200500977/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Bewonersvereniging Promenade West", gevestigd te Vlaardingen,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2004, kenmerk 407898, heeft verweerder aan de [vergunninghoudster] een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een rijwielhandel met opslag en verkoop van consumentenvuurwerk op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Vlaardingen. Dit besluit is op 24 december 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 31 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2005.

Bij brief van 3 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr M.A.E. in 't Veld, F. Ammerlaan, P. Anemaet en M. van Pasen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Als partij is gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur].

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voorzover dat zich keert tegen het onderzoek naar de scheurvorming in de scheidingsconstructies van de woningen boven de vuurwerkbewaarplaats en de risico's die de aanwezige scheurvorming met zich brengt.

Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Appellante heeft de gronden inzake het onderzoek naar de scheurvorming in de scheidingsconstructies van de woningen boven de vuurwerkbewaarplaats en de risico's die de aanwezige scheurvorming met zich brengt niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.4. Appellante vreest voor onaanvaardbare veiligheidsrisico’s ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting, die is gelegen op de benedenverdieping van een flatgebouw. Appellante stelt dat de vuurwerkbewaarplaats en de buffervuurwerkbewaarplaats niet voldoen aan de eisen van het Vuurwerkbesluit. Zij wijst er hierbij op dat in 1999 vergunning is verleend voor een vuurwerkbewaarplaats die niet aan de eisen van het Vuurwerkbesluit voldeed.

2.4.1. Verweerder stelt de aanvraag te hebben getoetst aan het Vuurwerkbesluit. Volgens hem wordt aan alle eisen van het Vuurwerkbesluit voldaan, zodat een veilige situatie is gewaarborgd.

2.4.2. Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer, voorzover thans van belang, draagt het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet.

Het Vuurwerkbesluit is mede een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.

Ingevolge artikel 2.2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit, voorzover thans van belang, dient degene die een inrichting drijft waar meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, te voldoen aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

Ingevolge bijlage 3, onder B, onder 1.2, onder a, van het Vuurwerkbesluit, voorzover thans van belang, dient bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, gemeten vanaf de (buffer)bewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen. Onder een veiligheidsafstand in voorwaartse richting wordt ingevolge bijlage 3, onder A, onder c, voor zover hier van belang, zowel een afstand in horizontale als in verticale richting verstaan.

Ingevolge bijlage 3, onder B, onder 1.2, onder b, mag in afwijking van onderdeel a binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, het vrijwaringsgebied daaronder niet begrepen, een kwetsbaar object aanwezig zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is waarvan de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten; waarin zich geen opening, raam of deur bevindt en die vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton.

Ingevolge bijlage 3, onder A, aanhef en onder e, van het Vuurwerkbesluit wordt in deze bijlage onder vrijwaringsgebied verstaan het gebied zoals aangegeven in figuur 1, in horizontale richtingen begrensd door de veiligheidsafstand in voorwaartse richting en de breedte van de besloten ruimte waarin consumentenvuurwerk aanwezig is waarbij parallel wordt gemeten aan de zijde waar de toegangsdeur zich bevindt - met dien verstande dat niet van meer dan 5 meter behoeft te worden uitgegaan - en in verticale richtingen begrensd door de vloer en het plafond van deze besloten ruimte.

2.4.3. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor de opslag en verkoop van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk.

In het dictum van het bestreden besluit is bepaald dat de vergunningaanvraag onderdeel uitmaakt van de vergunning. Op de bij de aanvraag behorende situatietekening staan onder meer de vuurwerkbewaarplaats en de buffervuurwerkbewaarplaats (hierna: (buffer)bewaarplaatsen) vermeld. Gezien de stukken bestaat geen grond voor het oordeel dat dit dezelfde (buffer)bewaarplaatsen zijn als waarvoor in 1999 vergunning is verleend en waarvan appellante stelt dat deze niet aan de vereisten van het Vuurwerkbesluit voldoen.

De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat de afstand tussen de deuropeningen van de (buffer)bewaarplaatsen en het dichtstbijzijnde kwetsbare object, de boven de inrichting gelegen woning, minder dan de vereiste veiligheidsafstand van 8 meter bedraagt. Deze woning ligt niet in het vrijwaringsgebied, aangezien deze in verticale richting wordt begrensd door het plafond van de (buffer)bewaarplaatsen. Op een tot de aanvraag behorende kaart staat vermeld dat het dak van de vuurwerkbewaarplaats van beton is en een brandwerendheid heeft van 60 minuten. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat niet zowel de vuurwerkbewaarplaats als de buffervuurwerkbewaarplaats een betonnen dak moeten hebben dat genoemde duur van brandwerendheid heeft. Ter zitting is bevestigd dat zich in genoemde scheidingsconstructie geen opening, raam of deur bevindt. Aan de eisen van bijlage 3, onder B, onder 1.2, onder b, van het Vuurwerkbesluit wordt derhalve voldaan, zodat verweerder er terecht van is uitgegaan dat de afstand van de (buffer)bewaarplaatsen tot de daarboven gelegen woningen geen belemmering vormt om de vergunning te verlenen.

De beroepsgrond treft derhalve geen doel.

2.5. Wat de vrees van appellante betreft dat verweerder onvoldoende zal toezien op de naleving van de vergunning, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Appellante kan verweerder verzoeken over te gaan tot het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen.

2.6. Het beroep, voorzover ontvankelijk, is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het onderzoek naar de scheurvorming in de bouwconstructie van de woningen boven de vuurwerkopslagplaats en de risico's die de aanwezige scheurvorming met zich brengt;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005

163-495.