Uitspraak 200410572/1


Volledige tekst

200410572/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2004 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, thans Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij brief van 19 december 2002 heeft appellante bij de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, thans Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) een aanvraag ingediend op grond van de Schadevergoedingsregeling Vuurwerkbesluit.

Bij besluit van 4 april 2003 heeft de minister aan appellante een bedrag van € 6.086,-- aan schadevergoeding toegekend.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 mei 2003 een bezwaarschrift bij de minister ingediend.

Bij besluit van 3 november 2003 heeft de minister de eerder aan appellante toegekende schadevergoeding verhoogd met een bedrag van € 3,823,-- tot € 9909,--.

Bij besluit van 20 november 2003 heeft de minister het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en een aanvullend bedrag van € 240,-- ter zake van accountantskosten en kosten van aangetekende verzending toegekend.

Bij brief van 30 november 2003 heeft appellante op dit besluit gereageerd. De minister heeft deze brief als beroepschrift doorgezonden naar de rechtsbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank).

Bij uitspraak van 17 november 2004, verzonden op 18 november 2004, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 april 2005 heeft de minister van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2005, waar appellante in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, ambtenaar van het departement, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een administratieve rechter, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.

2.1.1. Appellante heeft tevergeefs betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister gelet op artikel 6:15 van de Awb haar brief van 30 november 2003 terecht heeft doorgestuurd aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift. De bestreden beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) dateert van 20 november 2003. De brief van appellante is gedateerd op 30 november 2003. Dit is derhalve na het bestreden besluit. Op grond van artikel 6:15 van de Awb diende de brief, die een reactie op dit besluit behelsde, als beroepschrift aangemerkt te worden en dus te worden doorgezonden.

2.2. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de vraag in hoeverre de minister gehouden is om aan appellante schade te vergoeden bestaande uit omzetderving als gevolg van het besluit van appellante de verkoop van het vuurwerk al in 2002 te staken buiten het kader van deze procedure valt. Appellante heeft die omzetderving immers noch in de aanvraag van 19 december 2002 noch in haar bezwaarschrift opgevoerd. Hetgeen appellante in dat verband heeft betoogd, faalt.

2.3. Ook faalt het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor de extra eigen kosten tot een bedrag van € 584,25. Vast staat dat appellante niet binnen de door de minister bij brief van 29 oktober 2003 gestelde termijn heeft voldaan aan het verzoek van de minister om deze kosten aan te tonen door middel van het opsturen van facturen. Appellante heeft ook niet om uitstel verzocht voor het opsturen van de gevraagde facturen. Derhalve was het voor de minister niet mogelijk om vast te stellen of de beweerde kosten daadwerkelijk door appellante zijn gemaakt. Gelet daarop heeft de minister tot de conclusie kunnen komen dat niet is gebleken van dergelijke extra eigen kosten anders dan de kosten van aangetekende verzending van brieven. Overigens zij nog opgemerkt dat uit de facturen, die eerst zijn verstrekt na het nemen van het bestreden besluit, ook niet blijkt dat de opgevoerde extra eigen kosten daadwerkelijk door appellante zijn gemaakt.

2.4. Appellante heeft tevens betoogd dat de door haar gemaakte kosten voor aangetekende verzending van nog een brief ook dienen te worden vergoed. Vast staat dat de minister na de datum van het bestreden besluit

- te weten bij schrijven van 9 maart 2004 - nog een bedrag van € 5,75 wegens aangetekende verzending van die brief heeft toegekend aan appellante. Uit de stukken blijkt dat appellante dit bedrag na overmaking door de minister heeft teruggestort. Nu genoemd bedrag is toegekend en appellante daar derhalve nog aanspraak op kan maken, faalt ook dit betoog.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat, gelet op artikel 8:74 van de Awb en artikel 43 van de Wet op de Raad van State, aanleiding om het door appellante in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht te vergoeden.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005

224.