Uitspraak 200407850/1


Volledige tekst

200407850/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een energiepremie afgewezen.

Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 26 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. de Jonge, ambtenaar bij het ministerie, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

2.2. Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (hierna: de regeling) (Stcrt. 2002, nr. 248, zoals nadien gewijzigd (Stcrt. 2003, nr. 157)).

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de regeling wordt verstaan onder aanschaf: eigendomsverkrijging door levering krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten overeenkomst.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de regeling wordt onder energiepremie verstaan: een in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of daarin genoemde voorziening.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, 1°, van de regeling wordt onder voorziening verstaan: een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde nieuwe energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1 van de regeling.

Bijlage 1, behorende bij artikel 1, aanhef, en onder d, en j, van de regeling vermeldt onder titel 2003: "spouwmuurisolatie met R≥1,30m²K/W" en onder titel 2004: "gevelisolatie met R≥2,50m²K/W".

Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef, onder b, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2003, nr. 193), voorzover thans van belang, is de regeling ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een op of na 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst vóór genoemde datum is gesloten, met dien verstande dat zowel de betreffende levering als het indienen van die aanvraag in zoverre in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de regeling, zoals deze luidde op 15 oktober 2003, vóór 16 januari 2004 moeten hebben plaatsgehad.

2.3. De aanvraag van appellant om een energiepremie voor spouwmuurisolatie (90 m² rockwool 75 mm met een R-waarde van 2,027 m² K/W) is bij het energiebedrijf ingekomen op 16 oktober 2003. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag betrekking heeft op gevelisolatie en dat het gebruikte isolatiemateriaal derhalve niet voldoet aan de daarvoor voorgeschreven R-waarde.

2.4. Appellant betoogt - zakelijk weergegeven - dat verweerder niet heeft kunnen oordelen dat de aanvraag om energiepremie gebaseerd is op materiaal voor gevelisolatie, in plaats van materiaal voor spouwmuurisolatie.

2.5. De Afdeling overweegt naar aanleiding van dat betoog als volgt. Appellant heeft met zijn aanvraag met bijbehorende bewijsstukken beoogd een energiepremie voor het aanbrengen van spouwmuurisolatie te verkrijgen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant een nadere verklaring van zijn aannemer, gedateerd 14 juli 2004, overgelegd. Daarin verklaart de aannemer dat tijdens de verbouwing van de woning isolatiemateriaal is gebruikt dat "verwerkt is in de spouw van het huis". Naar het oordeel van de Afdeling wijzen de stukken en de nadere verklaring in de richting dat de materialen zijn gebruikt voor spouwmuurisolatie. Bij zijn verklaring van 21 september 2004 heeft de aannemer bevestigd dat het verwerkte isolatiemateriaal het materiaal betreft zoals vermeld op het aanvraagformulier. Indien verweerder op basis van dezelfde stukken en de nadere verklaring van 14 juli 2004 niet voldoende aannemelijk acht dat het gebruikte isolatiemateriaal diende als spouwmuurisolatie, is het aan hem om aannemelijk te maken dat het in afwijking van de aanvraag van appellant en die stukken in feite niet om een aanvraag voor spouwmuurisolatie ging, en zonodig nader onderzoek te verrichten, alvorens tot afwijzing van de aanvraag over te gaan. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat naar aanleiding van de aanvraag geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, is het bestreden besluit derhalve niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het besluit dient derhalve wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

Alvorens een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, zal verweerder nader onderzoek dienen te verrichten naar het feitelijke doel waartoe het materiaal, waarvoor een energiepremie wordt gevraagd, is aangebracht.

2.6. Het beroep is gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 augustus 2004, EPR/6585BT3/BEZW/3/958;

III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005

47-496.