Uitspraak 200501877/1


Volledige tekst

200501877/1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

H. van de Kraats en anderen, allen wonend te Heerhugowaard,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2005, kenmerk Wm 04027, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Waerdse Tempel OG B.V." een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een restaurant annex muziekcafé en dancing met zaalverhuur, gelegen op het perceel Strand van Luna 1 te Heerhugowaard, kadastraal bekend gemeente Heerhugowaard, sectie O, nummer 2591. Dit besluit is op 2 februari 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, beroep ingesteld.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van zowel appellanten als van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Groot-van Ederen en R.S.G. van Buren, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door drs. ing. J.E.F. Mühren, werkzaam bij vergunninghoudster.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juli 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Appellanten hebben de grond inzake luchtverontreiniging door startende en vertrekkende voertuigen niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.4. Appellanten stellen dat verweerder bij zijn beoordeling van de aanvraag ten onrechte niet de aangevraagde grootschalige buitenevenementen heeft betrokken. Volgens appellanten zullen deze grootschalige buitenevenementen veel overlast voor de omgeving met zich brengen door onder andere zwerfvuil en verkeers- en parkeerproblemen.

2.4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat grootschalige buitenevenementen weliswaar zijn aangevraagd, maar dat deze evenementen, voorzover zij buiten de inrichting plaatsvinden, buiten de reikwijdte van de vergunning vallen. Daarbij overweegt verweerder dat de met deze evenementen gepaard gaande overlast volgens verweerder al voldoende beperkt wordt door de algemene plaatselijke verordening van de gemeente Heerhugowaard.

2.4.2. In de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende aanvraag is vermeld dat incidenteel grootschalige buitenevenementen zullen worden georganiseerd. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zullen deze evenementen, zoals bijvoorbeeld popconcerten, en de daarmee samenhangende activiteiten zich uitstrekken over de terrassen, het festivalterrein en andere delen van de inrichting, alsmede over de direct aan de inrichting grenzende percelen, waar zich onder meer een uitzichtheuvel en een recreatiestrand bevinden. Voorzover de grootschalige buitenevenementen plaatsvinden buiten de inrichting zal wel gebruik worden gemaakt van de in de inrichting aanwezige faciliteiten en voorzieningen.

2.4.3. Naar het oordeel van de Afdeling hangen de activiteiten die tijdens de grootschalige buitenevenementen buiten de inrichting plaatsvinden zodanig nauw samen met de activiteiten die in die situatie plaatsvinden binnen de inrichting, dat de gevolgen daarvan voor het milieu dienen te worden toegerekend aan het in werking zijn van de inrichting. Verweerder heeft de grootschalige buitenactiviteiten, voorzover deze plaatsvinden buiten de inrichting, derhalve ten onrechte niet bij zijn beoordeling van de aanvraag betrokken. Dat op basis van de algemene plaatselijke verordening van de gemeente Heerhugowaard beperkingen kunnen worden gesteld aan deze activiteiten, kan daar niet aan afdoen. Het bestreden besluit is in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, onzorgvuldig voorbereid en berust, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.

2.5. Appellanten vrezen geluidhinder vanwege de inrichting. Zij stellen in dit verband onder meer dat geluidoverlast vanwege de grootschalige buitenevenementen, ook voorzover deze binnen de inrichting plaatsvinden, door de gestelde voorschriften niet voldoende wordt voorkomen. Voorts stellen zij dat verweerder het geluid afkomstig van de terrassen ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van de geluidbelasting van de inrichting.

2.5.1. Verweerder heeft bij het stellen van geluidvoorschriften ter voorkoming van geluidhinder afkomstig van de inrichting aansluiting gezocht bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Volgens verweerder kunnen de terrassen in de inrichting gezien hun ligging niet worden aangemerkt als buitenterreinen en dient het daarvan afkomstige stemgeluid, in aansluiting op voorschrift 1.1.2 van de bijlage behorende bij het Besluit, niet bij de beoordeling van de geluidbelasting van de inrichting te worden betrokken. Voorts acht verweerder het aan de vergunning verbonden voorschrift 3.7, dat nagenoeg overeenkomt met voorschrift 1.1.9. van de bijlage behorende bij het Besluit, toereikend ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder vanwege de incidentele grootschalige buitenevenementen.

2.5.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit is het Besluit op een inrichting als de onderhavige niet van toepassing voorzover in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2000 bezoekers.

2.5.3. Blijkens de stukken zijn in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig voor de gelijktijdige aanwezigheid van circa 3200 bezoekers.

2.5.4. De Afdeling overweegt dat het geluid van de in de inrichting aanwezige bezoekers, en met name dat van bezoekers van het terras en dat van bezoekers van de grootschalige evenementen binnen de inrichting, bepalend is voor de geluidhinder voor de omgeving. Nu de inrichting vanwege het aantal bezoekers niet valt onder de werkingssfeer van het Besluit, heeft verweerder in dit geval niet zonder meer aansluiting kunnen zoeken bij de geluidnormen van het Besluit. Verweerder heeft in zoverre niet, en ook niet anderszins, gemotiveerd waarom de aan de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften toereikend zouden zijn om geluidhinder vanwege de inrichting te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Het bestreden besluit kan derhalve in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

2.6. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient geheel te worden vernietigd. De Afdeling laat de overige beroepsgronden buiten bespreking.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het luchtverontreiniging van startende en vertrekkende voertuigen betreft;

II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard van 2 februari 2005, kenmerk Wm 04027;

IV. gelast dat de gemeente Heerhugowaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005

312-431.