Uitspraak 200502227/1


Volledige tekst

200502227/1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Wester-Koggenland,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/765 van de rechtbank Alkmaar van 31 januari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland (hierna: het college) appellant naar aanleiding van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een notitie doen toekomen en hem gewezen op een document dat tot 16 februari 2004 ter inzage ligt in het gemeentehuis.

Bij besluit van 8 maart 2004 heeft het college naar aanleiding van het daartegen door appellant gemaakte bezwaar zijn standpunt nader toegelicht en het besluit van 11 februari 2004 gehandhaafd.

Bij uitspraak van 31 januari 2005, verzonden op 3 februari 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P.M. Tromp en P.J. Stam, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het verzoek om informatie van appellant vermeldt het volgende:

"Op 29 januari 2004 vond bij de Rechtbank Alkmaar een zitting plaats (…). Tijdens deze zitting meldde de heer P. Stam namens uw College dat het beleid van de Provincie is om lichte bedrijvigheid, met een geringe verkeersaanzuigende werking en een geringe milieubelasting toe te laten. Graag ontvangen wij - in het kader van de WOB - binnen twee weken van u een kopie van het document waarin dat staat." Naar appellant ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, heeft zijn verzoek ingevolge de Wob betrekking op het document waarin bovenvermeld beleid van de provincie Noord-Holland staat beschreven.

Het college heeft appellant bij besluit van 11 februari 2004, zoals gehandhaafd bij besluit van 8 maart 2004, de notitie "Vernieuwing beleid vrijkomende agrarische bebouwing" van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 11 maart 2003 toegezonden en voorts gewezen op het in het gemeentehuis ter inzage liggende "Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland-Noord" van 11 november 2003.

2.2. De aan appellant toegezonden notitie van 11 maart 2003 heeft mede betrekking op het toelaten van lichte bedrijvigheid, met een geringe verkeersaanzuigende werking en een geringe milieubelasting. Gelet hierop en op de omstandigheid dat niet is gebleken dat naast deze notitie en het ter inzage gelegde document van 11 november 2003 meer of andere schriftelijke informatie bij het college berust waarin staat hetgeen namens het college tijdens bovenvermelde zitting bij de voorzieningenrechter over het beleid van de provincie is gezegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het college met het toesturen van de notitie van 11 maart 2003 en het verwijzen naar het document van 11 november 2003 niet heeft voldaan aan het verzoek van appellant. Voor de juistheid van de stelling van appellant dat sprake is van strijd met artikel 8 van de Wob ziet de Afdeling evenmin grond.

De vraag of tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter namens het college al dan niet terecht is verwezen naar de inhoud van bovenvermelde documenten, is in het kader van de beoordeling van dit geschil inzake de toepassing van de Wob niet aan de orde.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005

204-419.