Uitspraak 200501880/1


Volledige tekst

200501880/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2879 BELEI van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) bepaald dat niet zal worden overgegaan tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning van appellant.

Bij besluit van 13 mei 2003 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 7 april 2005 en 16 juni 2005 heeft de minister van antwoord gediend.

Bij brief van 24 juni 2005 heeft appellant een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.J.G. Peters, advocaat te Zwolle, en de minister, vertegenwoordigd door mr. B. Parmentier, advocaat te Haarlem zijn verschenen. Tevens is gehoord ir. A.J. Ter Velde, werkzaam bij de besloten vennootschap Arcadis Bouw en Vastgoed B.V..

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 26b van de Luchtvaartwet, voorzover hier van belang, stelt de minister in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een regeling vast inzake geluidwerende voorzieningen ten aanzien van aanwezige woningen, welke niet behoeven te worden afgebroken, of waarvan de bewoning niet behoeft te worden beëindigd.

Bij besluit van 6 februari 1997 hebben de minister en de Staatssecretaris van Defensie, handelend in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, lettend op artikel 26b van de Luchtvaartwet, de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (Stcrt. 1997, 47; hierna: de Regeling) vastgesteld.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a, onder 2, van de Regeling, worden op 's rijkskosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidgevoelige ruimten van een woning die volgens de in artikel 25d van de Luchtvaartwet bedoelde geluidscontouren een hogere geluidsbelasting dan 40 Ke ondervindt.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder f, van de Regeling worden geluidwerende voorzieningen niet aangebracht aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen, wanneer ten tijde van de bekendmaking van het isolatieprogramma vast staat dat zij behoren tot de categorieën woonschepen en woonwagens.

Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Regeling wordt, indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat sprake is van gebreken of achterstallig onderhoud, waaronder niet wordt verstaan aanpassingen die rechtstreeks voortvloeien uit het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde gebreken en achterstallig onderhoud binnen een door de minister gestelde termijn, door de eigenaar van de woning zijn opgeheven.

Ingevolge het zesde lid van dat artikel wordt, indien uit akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat de kosten van de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan hoger zijn dan de kostenbegrenzingswaarde, niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Regeling wordt onder kostenbegrenzingswaarde verstaan het maximaal door de minister ter beschikking te stellen bedrag voor de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan, dat de uitkomst is van de berekening volgens bijlage 1 bij deze regeling.

2.2. Vast staat dat in de woning van appellant akoestisch en bouwtechnisch onderzoek is verricht in het kader van het Project Geluidisolatie Schiphol fase 2, teneinde te onderzoeken of ingevolge de Regeling op 's rijkskosten geluidwerende voorzieningen aan dat pand kunnen worden aangebracht. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van Arcadis Bouw en Vastgoed B.V. van 5 december 2002.

Bij besluit van 13 mei 2003 heeft de minister zijn standpunt gehandhaafd dat ingevolge artikel 6, zesde lid, van de Regeling niet zal worden overgegaan tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning van appellant, omdat de kostenbegrenzingswaarde met een bedrag van € 206.883,00 wordt overschreden en appellant niet bereid is om dit bedrag voor zijn rekening te nemen.

2.3. Niet in geschil is dat de woning van appellant constructieve gebreken vertoont, althans dat constructieve aanpassingen daaraan noodzakelijk zijn alvorens de geluidwerende voorzieningen kunnen worden aangebracht en dat met name als gevolg daarvan de kostenbegrenzingswaarde wordt overschreden.

2.4. Appellant betoogt dat zijn woning is gebouwd binnen het schootsveld van de Stelling van Amsterdam en dat ten tijde van de bouw ervan diende te worden voldaan aan de toenmalige eisen van lichte bouw binnen het schootsveld. Appellant meent dat de Regeling ten onrechte geen specifieke voorziening voor gevallen als het zijne bevat, althans dat in verband daarmee sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister van de regelgeving had moeten afwijken. Appellant wijst voorts op de omstandigheid dat Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland twee woonarken binnen de geluidszones heeft opgekocht, en dat de eigenaren met de opbrengst daarvan nieuwe woonarken hebben laten bouwen die voldoen aan de eisen van geluidwerendheid. Tevens wijst appellant erop dat vergelijkbare woningen in zijn omgeving in aanmerking komen voor vervangende nieuwbouw.

2.4.1. De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift. Niet kan worden geoordeeld dat de minister, in aanmerking genomen de belangen die aan hem ten tijde van de totstandkoming van de Regeling bekend waren of behoorden te zijn, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat ook voor woningen als die van appellant de kosten van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen de kostenbegrenzingswaarde niet mogen overschrijden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor het treffen van dergelijke voorzieningen geen onbeperkt budget beschikbaar is, alsmede dat de kostenbegrenzingswaarde gerelateerd is aan de waarde van de woning. Anders dan appellant kennelijk meent, bestond er voor de minister ook geen bevoegdheid af te wijken van de Regeling en is, afgezien daarvan, hetgeen appellant naar voren heeft gebracht omtrent de wijze waarop zijn woning is gebouwd niet zo bijzonder dat de gevolgen daarvan niet voor rekening van appellant zouden behoren te blijven.

2.4.2. Voorzover appellant onder verwijzing naar een tweetal woningen in zijn omgeving een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, kan dat niet slagen. Er is geen sprake van gelijke gevallen. Blijkens de toelichting van de minister, hetgeen door appellant niet is bestreden, zijn de door appellant bedoelde woningen in zijn omgeving in aanmerking gekomen voor vervangende nieuwbouw op grond van de 'Subsidieregeling geluidsisolatie of vervangende nieuwbouw specifieke panden' van 31 maart 2004. Het onderhavige besluit betreft geen besluit op grond van die subsidieregeling, die bovendien dateert van na het bij de rechtbank bestreden besluit. Indien appellant voor genoemde subsidieregeling in aanmerking wenst te komen ligt het op zijn weg daartoe een aanvraag in te dienen.

2.4.3. Voorzover appellant onder verwijzing naar de woonarken een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt dat evenzeer. Er is geen sprake is van gelijke gevallen, nu woonarken op grond van artikel 3, aanhef, sub f van de Regeling niet in aanmerking komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen en de aankoop van woonarken door Rijkswaterstaat Directie Noord Holland los staat van het ten aanzien van appellant op grond van de Regeling genomen besluit van 13 mei 2003.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005

344.