Uitspraak 200500667/1


Volledige tekst

200500667/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, vastgesteld het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Centrum 1974 (Klundert) 34e wijziging De Doorsteek".

Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 november 2004, no. 1026485, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.D.M. Coolen-Roest, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Laurus Nederland B.V.", vertegenwoordigd door
mr. I.C.G. Klein-Hendriks, advocaat te Dordrecht.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellant

2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het wijzigingsplan.

2.2.1. Appellant voert aan dat het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Centrum 1974 Klundert" (hierna: het bestemmingsplan). Indien een inhoudelijke wijziging van een bestemming is toegestaan, mogen volgens appellant ook de voorschriften worden gewijzigd. Appellant wijst er tevens op dat verweerder in 2002 wel goedkeuring heeft verleend aan soortgelijke wijzigingen van de bestemmingsplanvoorschriften. Volgens appellant is de wijzigingsbevoegdheid bovendien aan voldoende objectieve grenzen gebonden. Daarnaast voert appellant aan dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding is om aan het wijzigingsplan goedkeuring te onthouden.

Het bestreden besluit

2.3. Verweerder stelt dat artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan appellant niet de bevoegdheid geeft de voorschriften van dit plan te wijzigen. Verweerder is van mening dat artikel 26 van de planvoorschriften strikt moet worden geïnterpreteerd. Hij acht het plan in strijd met het karakter en de reikwijdte van artikel 11 van de WRO.

Vaststelling van de feiten

2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1. Het plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan, zoals gewijzigd bij het op 11 mei 1992 goedgekeurde 20e wijzigingsplan dat voorzag in de bouw van het winkelcentrum aan De Doorsteek in het centrum van Klundert.

2.4.2. Met toepassing van artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan heeft appellant dit bestemmingsplan gewijzigd. Artikel 26 luidt, voorzover hier relevant:

1. Burgemeester en wethouders kunnen onder goedkeuring van gedeputeerde staten bestemmingen en bebouwingsgrenzen wijzigen, met inachtneming van hetgeen hieronder is bepaald.

2. De wijziging mag alleen gronden betreffen welke het eigendom van de gemeente zijn, dan wel gronden waarvan de eigenaar of een ander zakelijk gerechtigde om een wijziging heeft verzocht.

3. Bij de wijziging mag:

a. de dichtheid van de woonbebouwing met niet meer dan 5% veranderen.

b. de totale oppervlakte openbaar groen niet verminderen.

c. de voor parkeerruimte gereserveerde oppervlakte niet verminderen.

d. de ligging van de hoofdwegen niet noemenswaardig wijzigen.

2.4.3. Het plan voorziet in de toevoeging van de volzin "Tevens is op deze gronden de vestiging van dienstverlenende voorzieningen zoals een postkantoor, met de daarbij behorende bouwwerken en open terreinen toegestaan" aan artikel 6a, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarnaast voorziet het plan in het vervallen van artikel 6a, tweede lid, onder b. Voorts wordt achter artikel 17, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, toegevoegd "Art. 18 Parkeerterrein 3. Het laden en lossen van goederen ten behoeve van de bevoorrading van de supermarkt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'laden en lossen toegestaan' op de kaart".

Met deze wijzigingen beoogt appellant het plan in overeenstemming te brengen met de bestaande situatie aan De Doorsteek.

Het oordeel van de Afdeling

2.5. Bij uitspraak van heden, no. < a href='http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=gvpdgFCUPOE%3D'>200500711/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 26 van het bestemmingsplan onverbindend is wegens strijd met artikel 11 van de WRO. Nu appellant het onderhavige plan eveneens heeft vastgesteld met toepassing van dit artikel 26 moet worden vastgesteld dat appellant zich daarvan had moeten onthouden. De Afdeling heeft in bovengenoemde zaak eveneens geoordeeld dat verweerder in het enkele feit dat hij eerder wel goedkeuring heeft verleend aan soortgelijke wijzigingen, terecht geen aanleiding heeft gezien het plan goed te keuren. Er bestaat geen grond om in dit geschil tot een ander oordeel te komen.

Reeds vanwege het voorgaande heeft verweerder terecht goedkeuring onthouden aan het plan. De overige beroepsgronden behoeven om die reden geen bespreking.

Het beroep van appellant is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005

270-482.