Uitspraak 200410134/1


Volledige tekst

200410134/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Perfecta Chemie B.V.", handelend onder de naam Bison International, gevestigd te Goes,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Goes,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2004, kenmerk 2004/2985, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het ontwikkelen, produceren, (tussen-)opslaan en distribueren van onder meer lijmen en kitten op het perceel Dr. A.F. Philipsstraat 8, 9 en 11 en Van Doornestraat 9 en 10 te Goes. Dit besluit is op 3 november 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Bij brief van 26 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en mr. F.M. Tazelaar, drs. S.Christiaansen en W. van der Kerk, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door C.P. van de Stolpe, J.W. Vermeulen en dr. W. Tuijnman, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Zij heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening benoemd tot deskundige teneinde nader onderzoek te verrichten. De Stichting heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 mei 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Er zijn nog stukken ontvangen van elke partij. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingsweg uniforme voorbereidinsgprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Appellante kan zich niet verenigen met het aan de vergunning verbonden voorschrift 11.4. Hierin is bepaald dat vóór 1 januari 2006 de (ondergrondse) tanks voorzien moeten zijn van een dampretoursysteem Stage I, conform paragraaf 7.3.5 van richtlijn 9-1 van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (hierna: de CPR 9-1). In deze ondergrondse tanks worden diverse oplosmiddelen opgeslagen.

Appellante voert in de eerste plaats aan dat het voorgeschreven dampretoursysteem onnodig bezwarend is, omdat er geen milieuhygiënische noodzaak bestaat voor het aanleggen hiervan. Zij betoogt in dit verband dat de maatregel een zeer geringe bijdrage zal leveren aan de beperking van de totale emissie van vluchtige organische stoffen (hierna: VOS). Voorts voert appellante aan dat de kosteneffectiviteit van de maatregel niet onderzocht is. Tot slot stelt zij dat paragraaf 7.3.5 van de CPR 9-1 niet van toepassing is op ondergrondse tanks waarin oplosmiddelen zijn opgeslagen voor de fabricage van kleefstoffen.

2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het dampretoursysteem niet onnodig bezwarend is. Hij voert daartoe aan dat het in het kader van de externe veiligheid en brandveiligheid gebruikelijk is dat wordt aangesloten bij een CPR-richtlijn. In dit geval is dat, volgens verweerder, gelet op de opgeslagen stoffen, de CPR 9-1. Verder meent hij dat gezien de inleiding van de CPR 9-1 de hierin aanbevolen maatregelen integraal, dus ook paragraaf 7.3.5, dient te worden overgenomen. Verder betoogt verweerder dat het dampretoursysteem noodzakelijk is om de emissie van VOS vanuit de inrichting zo veel mogelijk te beperken.

2.4. De aanvraag voor de onderhavige vergunning voorziet in een gevarenzone-indeling. De emissiepunten zijn gesitueerd in de buitenlucht op een hoogte van ongeveer zes meter tegen de zijgevel van de schoonmaakruimte. Ventilatie is mogelijk. Er is een zone rondom de tankontluchtingen van 3,30 meter.

Onder deze omstandigheden ontstaat er volgens de deskundige geen gevaarlijke situatie. De Afdeling vindt geen reden hieraan te twijfelen. Verweerder heeft, gelet hierop, onvoldoende gemotiveerd waarom met het oog op externe veiligheid of brandveiligheid het dampretoursysteem in dit geval wel nodig zou zijn. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Beoordeling van de technische uitvoering van een dampretoursysteem in het licht van de CPR 9-1 komt niet aan de orde.

2.5. Voorzover verweerder het dampretoursysteem heeft voorgeschreven ter beperking van de emissies van VOS, overweegt de Afdeling dat uit het deskundigenbericht blijkt dat met het dampretoursysteem slechts een zeer geringe beperking van de uitstoot van VOS kan worden bewerkstelligd (ten hoogste de emissie van ongeveer 0,8 ton oplosmiddel per jaar op een totaal verbruik van circa 2.500 ton per jaar). Daar komt bij dat in paragraaf 2.11.3 van de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (hierna: de NeR) een referentiewaarde voor de kosteneffectiviteit van de beperking van de emissies van VOS is vermeld van € 4,60 per kilogram bestreden emissie. In het deskundigenbericht is vermeld dat de kosteneffectiviteit van het voorgeschreven dampretoursysteem bij de onderhavige inrichting € 8,15 per kilogram bestreden uitstoot bedraagt. Het voorschrijven van een dampretoursysteem is derhalve niet kosteneffectief.

Verweerder heeft, ook gelet hierop, onvoldoende gemotiveerd waarom het dampretoursysteem niettemin moet worden voorgeschreven. Het bestreden besluit is derhalve ook in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6. Gelet op het vorengaande behoeft het beroep voor het overige geen behandeling.

2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het voorschrift 11.4 betreft.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goes van 22 oktober 2004, kenmerk 2004/2985, voorzover het voorschrift 11.4 betreft;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goes tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 854,23 (zegge: achthonderdvierenvijftig euro en drieëntwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Goes aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Goes aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005

179.