Uitspraak 200409415/1


Volledige tekst

200409415/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2004 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 maart 2004, vastgesteld het bestemmingsplan "Kern 2000, herziening 2003-1, gemeentehuis".

Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 november 2004, RWB/2004/1793, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 20 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2004, en appellanten sub 2 bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar appellanten sub 1, in de persoon van [een der appellanten sub 1] en vertegenwoordigd door drs. W. Boswinkel, appellanten sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R. Stegeman, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellanten

2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het westelijk gelegen plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden".

2.3.1. Appellanten voeren aan dat de nieuwe ligging en de toegestane hoogte van het gemeentehuis zullen leiden tot aantasting van hun woongenot. Appellanten sub 1 betwisten tevens de noodzaak van een nieuw en groter gemeentehuis. Voorts betwisten appellanten de stedenbouwkundige overwegingen die ten grondslag liggen aan de keuze voor de situering van het nieuwe gemeentehuis.

Het bestreden besluit

2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plandeel goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat de afname van het woongenot voor appellanten niet van dien aard is dat om die reden goedkeuring aan het plan moet worden onthouden. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de gemeenteraad een ruime mate van beleidsvrijheid heeft in zijn keuze van stedenbouwkundige uitgangspunten en van de locatie van het nieuw te bouwen gemeentehuis.

Vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Het plangebied ligt in het centrum van Rijssen. Aan de gronden in het plangebied zijn de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en de bestemming "Verblijfsdoeleinden" toegekend. Met het plan beoogt de gemeenteraad te voorzien in nieuwbouw en uitbreiding van het gemeentehuis en de aanleg van een ondergrondse parkeergarage.

De gemeenteraad acht nieuwbouw en uitbreiding van het gemeentehuis nodig in verband met de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2001, waarbij de gemeenten Holten en Rijssen zijn samengegaan. De gemeenteraad wenst een concentratie van de publieksfuncties. Daarbij biedt het plan een oplossing voor de ruimtelijke en arbotechnische huisvestigsproblematiek.

De gemeenteraad heeft als stedenbouwkundig uitgangspunt genomen het herstel van het binnenstedelijke karakter van Rijssen, bestaande uit het systeem van 'gangen en kamers'.

2.5.2. De nieuwbouw is voorzien op twee locaties die met een loopbrug met elkaar worden verbonden. Op de westelijke locatie is het hoofdgebouw voorzien. Hier bevindt zich het huidige gemeentehuis.

Appellanten sub 1 wonen aan [locaties 1], ten oosten van het in het plan voorziene hoofdgebouw. De afstand van hun appartementen op de eerste en tweede verdieping tot het huidige gemeentehuis varieert van ongeveer 22 tot 35 meter. De afstand tot het in geding zijnde plandeel is ongeveer 12 meter. Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften in samenhang met de aanduiding op de plankaart is de maximaal toegestane hoogte van de bebouwing aan hun zijde 12 meter, op een afstand van ongeveer 12 meter, oplopend tot 16 meter, op een afstand die varieert van ongeveer 32 tot 45 meter.

Op de begane grond van het appartementengebouw is een restaurant van één van de appellanten gevestigd.

Appellanten sub 2 wonen aan de [locaties 2], ten westen van het in het plan voorziene hoofdgebouw. Tevens zijn zij eigenaar van de appartementen aan de [locaties 3]. De afstand van de appartementen, gelegen op de eerste en tweede verdieping, tot het huidige gemeentehuis varieert van ongeveer 15 tot 25 meter. De afstand tot het in geding zijnde plandeel varieert van ongeveer 14 tot 15 meter. Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften in samenhang met de aanduiding op de plankaart is de maximaal toegestane hoogte van de bebouwing aan hun zijde 14,5 meter, op een afstand van ongeveer 14 meter, oplopend tot 16 meter, op een afstand van ongeveer 28 meter.

Ingevolge het hiervoor geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het huidige gemeentehuis een maximale hoogte van 10 meter en met vrijstelling 11 meter toegestaan.

2.5.3. Niet in geschil is dat de ligging en hoogte van de toegestane nieuwbouw van het gemeentehuis zal leiden tot een vermindering van de lichtinval en het uitzicht van appellanten sub 1 en tot een vermindering van het uitzicht en de privacy van appellanten sub 2.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad voor nieuwbouw en vergroting van het gemeentehuis. Niet is gebleken dat de feiten die de gemeenteraad aan zijn keuze ten grondslag heeft gelegd onjuist zijn.

2.6.1. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad voor het stedenbouwkundige uitgangspunt als weergegeven in 2.5.1. Niet is gebleken dat dit stedenbouwkundige uitgangspunt gebaseerd is op onjuiste feiten ten aanzien van de vroeger en de nu nog deels in de kern Rijssen aanwezige stedenbouwkundige situatie. Verweerder heeft zich met de gemeenteraad op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene ligging van de bebouwing bijdraagt aan het gekozen stedenbouwkundige uitgangspunt.

2.6.2. Hoewel de ligging en hoogte van de in het plan toegestane bebouwing voor appellanten nadelige gevolgen met zich brengen is niet gebleken dat deze zo groot zijn dat verweerder niet het standpunt heeft kunnen innemen dat het belang bij de ligging van het nieuw te bouwen gemeentehuis zwaarder weegt dan de belangen van appellanten bij het voorkomen van elke aantasting van hun woongenot.

2.6.3. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005

270-482.