Uitspraak 200410029/1


Volledige tekst

200410029/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 november 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Kern 2000, herziening 2002-3".

Verweerder heeft bij besluit van 12 oktober 2004, RWB/2004/986, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 december 2004 en 10 januari 2005.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R. Stegeman, ambtenaar van de gemeente.
Appellanten zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Procedurele aspecten

2.3. Appellanten stellen dat het ontwerpplan ten onrechte niet volledig ter inzage heeft gelegen aangezien de daarvan deel uitmakende plankaart op het moment dat appellanten inzage wensten, niet aanwezig was.

2.3.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder b, van de Wet op de ruimtelijke ordening, voorzover hier van belang, ligt het ontwerpplan gedurende vier weken ter inzage.

In de publicatie was aangekondigd dat het ontwerpplan op twee locaties ter inzage zou liggen; het gemeentehuis te Holten en de gemeentewinkel te Rijssen. Gebleken is dat op het moment dat één van de appellanten inzage wenste, de plankaart op de locatie van de gemeentewinkel ontbrak. Door middel van verzending per fax van de plankaart van het gemeentehuis naar de gemeentewinkel heeft betrokkene alsnog inzage gekregen in de plankaart. Appellanten hebben zodoende tijdig kennis kunnen nemen van het ontwerpplan.

De Afdeling is dan ook van oordeel dat appellanten door voornoemde omissie niet zodanig in hun belangen zijn geschaad dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden.

Standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.

2.4.1. Zij hebben bezwaren tegen de veranderingen ten opzichte van het voorgaande plan, waardoor de bouw van een appartementencomplex met winkelruimte mogelijk wordt. Ten aanzien van de winkelruimte stellen zij dat ten onrechte geen distributieplanologisch onderzoek (hierna: "dpo") heeft plaatsgevonden. Verder voldoet het plan niet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten als ingenomen bij vaststelling van het bestemmingsplan "Kern 2000". Afwijking van deze uitgangspunten is volgens appellanten niet ingegeven door ruimtelijke maar door financiële motieven. De toegestane bebouwing leidt volgens appellanten tot aantasting van hun woongenot, tot verminderde bereikbaarheid voor hulpdiensten en tot parkeerproblemen. Verder achten appellanten de economische uitvoerbaarheid onvoldoende onderbouwd, omdat de kosten voor de planschade daarbij onvoldoende zijn betrokken.

Standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan past in het geschetste ruimtelijk functionele streefbeeld en het beeldkwaliteitsplan behorende bij het bestemmingsplan "Kern 2000" en daarmee een goede ruimtelijke onderbouwing heeft. Verweerder sluit niet uit dat appellanten enige vermindering van hun woongenot zullen ervaren, maar acht deze zo beperkt dat hij geen aanleiding ziet tot onthouding van goedkeuring. Daarbij heeft verweerder betrokken dat sprake is van een centrumomgeving. Verder acht verweerder een distributieplanologisch onderzoek niet nodig, omdat de toename van het winkelvloeroppervlak ten opzichte van het huidige aanwezige winkelvloeroppervlak gering is. Ten opzichte van het op grond van het bestemmingsplan "Kern 2000" toegestane winkelvloeroppervlak is van een toename geen sprake.

Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de ongeldigheid van de planschadeovereenkomst geen invloed heeft op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Het plan betreft de herziening van een gedeelte van het bestemmingsplan "Kern 2000". Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 840 m² en ligt op de hoek van de Haarstraat en de Bouwstraat aan de westzijde van het centrum van Rijssen. Het vormt één van de ingangen van het kernwinkelgebied en is omgeven door winkels, horecagelegenheden, kantoren en enkele woningen.

Met het plan beoogt de gemeenteraad te voorzien in de bouw van een appartementencomplex van vier bouwlagen met op de begane grond 600 m² winkeloppervlakte. Daaronder bevindt zich een kelder die ruimte biedt aan ondergrondse parkeerplaatsen, bergingen bij de appartementen en opslagruimte voor de winkels.

2.6.2. Zoals blijkt uit de plankaart is in vergelijking met de kaart behorende bij het bestemmingsplan "Kern 2000" aan een groter deel van de gronden in westelijke richting over een afstand variërend van 5 tot 15 m de bestemming "Centrumdoeleinden II" toegekend. Tevens is aan het westelijk deel van het plangebied de aanduiding "h=13,0" en aan het oostelijk deel de aanduiding "h=10,5" toegekend.

De voorschriften van het bestemmingsplan "Kern 2000" zijn in artikel 1 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a en onder b, van deze voorschriften, zijn de op de plankaart voor "Centrumdoeleinden I en II" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, uitsluitend binnen de bestemming C II, respectievelijk voor woondoeleinden, beperkt tot de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande woningen.

Ingevolge het tweede lid, onder b, van dit artikel, mag de hoogte van gebouwen maximaal 10 m bedragen met dien verstande dat daar waar dit op de plankaart als zodanig is aangegeven de hoogte van gebouwen maximaal 13 m mag bedragen.

Ingevolge het tweede lid, onder g, van dit artikel, mag het bruto vloeroppervlak per detailhandelsvestiging niet meer bedragen dan 350 m², dan wel het op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bruto vloeroppervlak.

Ingevolge het derde lid, onder d, van dit artikel, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1 voor de bouw van nieuwe woningen voorzover de woningbouw past in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Ingevolge artikel 21, derde lid, van het bestemmingsplan, dienen burgemeester en wethouders, indien zij gebruik maken van de bevoegdheid het plan te wijzigen als bedoeld in lid 1, onder c, van dit artikel, op basis van een distributieplanologisch onderzoek aan te tonen dat geen structurele verstoring plaats vindt van het voorzieningenniveau in het centrum van Rijssen.

2.6.3. In het beeldkwaliteitsplan behorend bij het bestemmingsplan, waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten voor het gebied zijn vermeld, is als uitgangspunt voor de versterking van de ruimtelijke structuur vermeld het historische stratenpatroon van de kern. Voorts is ten aanzien van de hoogte van de bebouwing vermeld dat bij hoge uitzondering een grotere hoogte dan drie lagen denkbaar is onder meer bij oriëntatiepunten. Ten aanzien van de nu aan de orde zijnde locatie wordt vermeld dat daar nieuwbouw wenselijk is die moet bewerkstelligen dat het winkelcentrum een duidelijk gezicht krijgt. Dit kan door een hoekgebouw met winkelgevels die zich zowel naar de winkelstraat als naar het westen richten. Verder kan de presentatie verder worden verduidelijkt door een beperkt hoogteaccent. Deze beeldkwaliteit is tevens verbeeld in twee schetsen. De in het plan toegestane bebouwingsmogelijkheden sluiten wat betreft de omvang en hoogte aan bij deze schetsen.

2.6.4. In 1999 tijdens de voorbereidingsfase van het bestemmingsplan is een distributieplanologisch onderzoek verricht. Hierin is aangegeven dat er tot 2010 nog ruimte is voor uitbreiding.

2.6.5. Appellanten wonen aan de Haarstraat 46a, 48 en 52, respectievelijk ten noordoosten, ten noorden en ten noordwesten van het door appellanten bestreden plan. Niet in geschil is dat de toegestane bebouwing zal leiden tot een aantasting van het woongenot van appellanten, door een vermindering van uitzicht, lichtinval en privacy.

Oordeel van de Afdeling

2.7. Gezien de in het beeldkwaliteitsplan neergelegde beeldkwaliteit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit plan past in de stedenbouwkundige uitgangspunten van het bestemmingsplan.

2.7.2. Wat betreft het ontbreken van een distributieplanologisch onderzoek overweegt de Afdeling het volgende.

Nu het plan een herziening betreft en niet een wijziging op grond van artikel 21 van de planvoorschriften bestaat er op grond van die bepaling geen verplichting tot het doen uitvoeren van een distributieplanologisch onderzoek. Ook overigens bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval een dergelijk onderzoek niet nodig is. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder en de gemeenteraad bij de vraag of een onderzoek nodig was er ten onrechte van uit zijn gegaan dat het plan slechts voorziet in een beperkte uitbreiding van het winkelvloeroppervlak ten opzichte van de kern.

2.7.3. Hoewel de ligging en hoogte van de in het plan toegestane bebouwing voor appellanten nadelige gevolgen met zich brengen is niet gebleken dat deze zo groot zijn, dat verweerder hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Verweerder heeft hierbij in redelijkheid kunnen betrekken dat het gebied een centrumgebied betreft.

2.7.4. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een belemmering voor hulpverleningsvoertuigen. Gelet op de omvang van de toegestane mogelijkheden zal van een sterke toename van verkeer evenmin sprake zijn. Bovendien biedt het plan de mogelijkheid het appartementencomplex van een eigen parkeergarage te voorzien. Daarnaast bevinden zich in de nabijheid van het plangebied drie parkeerterreinen.

2.7.5. Ter zitting is vast komen te staan dat de gemeenteraad bij vaststelling van het plan in voldoende mate rekening heeft gehouden met de economische uitvoerbaarheid daarvan.

2.7.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005

270-482.