Uitspraak 200501255/1


Volledige tekst

200501255/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2004 heeft verweerder locaties aangewezen voor containers voor de inzameling van huishoudelijk afval.

Bij besluit van 6 januari 2005, kenmerk A.B.2004.2.05642/PvS, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2005, beroep ingesteld.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2005, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en R. van Wilgenburg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kan tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vaststellen.

In de gemeente Rotterdam is de afvalstoffenverordening opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam. Ingevolge het daarin opgenomen artikel 4.2.11, derde lid, voorzover hier van belang, kan verweerder plaatsen aanwijzen voor inzamelvoorzieningen ten behoeve van groepen percelen. Het aanwijzingsbesluit van 7 juli 2004 is genomen op basis van dit artikel. De grondslag van het aanwijzingsbesluit is derhalve gelegen in de op de Wet milieubeheer gebaseerde afvalstoffenverordening. De Afdeling is daarom bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.

2.2. Appellant kan zich niet vinden in de aanwijzing van de Essenburgstraat ter hoogte van nummer […] als locatie voor twee containers voor de inzameling van huishoudelijk afval. Zijn bezwaar is er met name in gelegen dat de containers worden geplaatst in een smal gedeelte van de straat. Volgens appellant kunnen de containers beter worden geplaatst in de Essenburgstraat ter hoogte van nummer […], omdat het trottoir daar breder is en de containers dan minder hinder veroorzaken.

2.3. Verweerder betoogt dat de containers, in vergelijking met de door appellant voorgestelde locatie, voor een relatief blinde muur staan. Bij plaatsing op de voorgestelde locatie zullen de bewoners van het pand waarvoor de containers worden geplaatst daarom meer hinder ondervinden dan de bewoners van het pand waar de containers nu voor staan. Gelet hierop, en nu de gekozen locatie voldoet aan de daarvoor door verweerder gehanteerde criteria, geeft het bezwaar van appellant verweerder geen aanleiding om de aanwijzing van de Essenburgstraat ter hoogte van nummer […] als locatie voor de twee afvalcontainers te herroepen.

2.4. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005

262-179.