Uitspraak 200501261/1


Volledige tekst

200501261/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel het wijzigingsplan "Wijziging van het bestemmingsplan Bûtengebiet Noard" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 december 2004, kenmerk 581573, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit heeft [appellant] per fax van 10 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2005.

Bij brief van 27 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2005, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door E. Jongsma en T.D. Rollema, en verweerder, vertegenwoordigd door T. de Jong, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Lemstra, ambtenaar van de gemeente, en [partij B] daar gehoord.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarische cultuurgronden" in de bestemming "Agrarische bedrijven" ten aanzien van het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […].

Standpunt [appellant]

2.3. [Appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe voert hij aan dat niet is voldaan aan de bij het bestemmingsplan "Bûtengebiet Noard" (hierna: het bestemmingsplan) gegeven wijzigingsvoorwaarden. Hij stelt dat het aan de wijziging ten grondslag liggende bedrijfsplan onvolledig is en niet de conclusie kan dragen dat ter plaatse sprake zal zijn van een volwaardig bedrijf. Voorts is hij van mening dat in dit geval sprake is van de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf in plaats van de verplaatsing van een reeds bestaand agrarisch bedrijf.

Het bestreden besluit

2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Verweerder is van mening dat zich in dit geval een verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf voordoet dat in de nabije toekomst als volwaardig kan worden beschouwd.

Vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, overeenkomstig het gestelde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan wijzigen in die zin, dat de bestemming "Agrarische cultuurgronden" mag worden gewijzigd in de bestemming "Agrarische bedrijven". Een besluit tot wijziging wordt uitsluitend genomen indien: - de vestiging plaats vindt ten behoeve van de verplaatsing van een binnen de gemeente aanwezig bedrijf; - het bestaande bedrijf aan het agrarische gebruik wordt ontrokken; - het aantal agrarische bedrijven binnen de gemeente niet toeneemt.

2.5.2. Ingevolge artikel 21, veertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, is de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid beperkt tot de gevallen waarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan begrepen landbouwkundige, landschappelijke, verkeerstechnische belangen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden met dien verstande dat: - (….); - bij de beoordeling van een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid met het oog op de agrarische bedrijfsvoering gebruik zal worden gemaakt van de door de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie Friesland verstrekte richtlijnen.

2.5.3. Deze richtlijnen zijn door de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie Friesland neergelegd in de "Notitie Microplanologie" van oktober 1992 (hierna de Notitie). In de Notitie staat onder de kop "Verplaatsing van een agrarisch bedrijf" dat in het geval het verzoek om een nieuw agrarisch bouwperceel voortkomt uit een verzoek tot bedrijfsverplaatsing wat betreft de beoordeling verwezen wordt naar het vermelde onder punt 2.4.

2.5.4. Onder punt 2.4. van de Notitie, voorzover hier van belang, staat dat de volgende criteria van belang zijn: - Het te vestigen bedrijf biedt aan tenminste één volwaardige arbeidskracht werk en inkomen (volwaardigheidscriterium); - Er bestaat redelijke zekerheid dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien. Er is sprake van een reëel bedrijf (zie bijlage 3); - (….). In de bovengenoemde bijlage 3 is onder de kop "Volwaardige eenmansbedrijven" onder meer vermeld een melkveebedrijf met 55 dieren en een grondindicatie van 30 hectare. In de Notitie staat dat niet in alle gevallen bij de start van een bedrijf de volwaardige omvang ineens gerealiseerd zal worden. In die gevallen dient getoetst te worden of redelijkerwijs verwacht mag worden dat het bedrijf zal uitgroeien tot de vereiste minimale omvang. De verzoeker zal dit moeten aantonen aan de hand van een bedrijfsplan en eventueel een afzetplan.

2.5.5. Op 4 april 2002 heeft [partij A] verzocht om een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van verplaatsing van zijn melkveehouderij naar het eerder vermelde perceel. Naar aanleiding van dit verzoek is het wijzigingsplan opgesteld om het verplaatsen van de melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats] mogelijk te maken. Op 25 maart 2003 zijn de gronden ter plaatse verkocht en is op deze plaats een woning met een paardenstal gebouwd. Met het oog op de bedrijfsverplaatsing is het agrarische bedrijf in 2003 tijdelijk gestaakt.

2.5.6. In het kader van de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft "DLV Rundvee Advies BV" een bedrijfsplan opgesteld. Het betreft het bedrijfsplan [partij A] van 3 augustus 2004. In dit bedrijfsplan staat dat het te verplaatsen bedrijf zal voldoen aan de eisen uit de Notitie. Uit de bedrijfseconomische cijfers wordt volgens het bedrijfsplan duidelijk dat het bedrijf de capaciteiten heeft om uit te groeien tot een volwaardig bedrijf. Tevens volgt uit de resultaten dat het bedrijf voldoende omvang zal hebben om een volwaardig inkomen te genereren. Na uitbreiding heeft het bedrijf volgens het plan 57 stuks melkvee en 30 hectare grond. Na de bedrijfsverplaatsing zal de bedrijfsomvang qua hoeveelheid arbeid en inkomen dus groot genoeg zijn, aldus het bedrijfsplan. In het bedrijfsplan staat dat het bedrijf in 2008 voldoet aan het volwaardigheidscriterium. Bij brief van 11 april 2005 heeft "DLV Rundvee Advies BV" het bedrijfsplan nader toegelicht. Volgens deze brief zal het bedrijf voldoende werk en inkomen genereren om aangemerkt te kunnen worden als volwaardig bedrijf.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Voorzover [appellant] van mening is dat het bovengenoemde bedrijfsplan zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren overweegt de Afdeling als volgt. Als gevolg van de verkoop van de gronden in 2003 zijn in het bedrijfsplan de bedrijfsresultaten uit 2002 verwerkt. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze resultaten zodanig zijn verouderd dat als gevolg hiervan het bedrijfsplan als ondeugdelijk aangemerkt dient te worden. Dat de mate van detaillering van het investeringsoverzicht in het bedrijfsplan volgens [appellant] onvoldoende is, is evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bedrijfsplan als ondeugdelijk aangemerkt dient te worden. De Afdeling is niet gebleken dat het bedrijfsplan zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het bestreden besluit niet had mogen baseren. Uit het bedrijfsplan en het verhandelde ter zitting is gebleken dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal kunnen uitgroeien en derhalve zal voldoen aan het volwaardigheidscriterium, zoals bedoeld in de Notitie. Vast staat dat het agrarische bedrijf gedurende een groot aantal jaren aan de [locatie] was gevestigd. In 2003 is het bedrijf tijdelijk gestaakt met het oog op de bedrijfsverplaatsing. De Afdeling stelt vast dat in dit geval na de verplaatsing sprake zal zijn van voortzetting van tijdelijk gestaakte bedrijfsactiviteiten, aangezien de activiteiten wat betreft aard en omvang niet wezenlijk verschillen van de eerder ontplooide agrarische bedrijfsactiviteiten. De vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf doet zich in dit geval dan ook niet voor.

2.6.1. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het wijzigingsplan voldoet aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005.

176-459.