Uitspraak 200407064/1


Volledige tekst

200407064/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te Borne,

en

het college van burgemeester en wethouders van Borne,
verweerder.

1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2004, kenmerk 3-3482, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor het opslaan en verkopen van consumentenvuurwerk en het houden van een sportzaak gelegen op het perceel [locatie] te Borne, kadastraal bekend gemeente Borne, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 9 juli 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 1 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door C.E.J.M. Vertegaal-Kerssemakers en A.J. Compagner, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Namens [vergunninghoudster] is daar gehoord, J.A. Schefer.

2. Overwegingen

2.1. In de inrichting waarvoor vergunning is verleend mag maximaal 7.000 kilogram consumentenvuurwerk worden opgeslagen.

2.2. Appellanten stellen dat de regionaal inspecteur van VROM (hierna: de inspecteur) ten onrechte geen advies heeft uitgebracht over het ontwerp van de beschikking.

2.2.1. Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer stelt het bevoegd gezag de inspecteur in de gelegenheid hem advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.

Ingevolge artikel 3:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zenden de adviserende bestuursorganen hun advies aan het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

2.2.2. De hiervoor aangehaalde bepalingen verplichten het bevoegd gezag de inspecteur tijdig in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking, doch verplichten de inspecteur niet tot het uitbrengen van een advies. In dit geval is de inspecteur in kennis gesteld van het ontwerpbesluit bij brief van 17 maart 2004. Aangezien hiermee is voldaan aan de wettelijke bepalingen levert het niet uitbrengen van advies door de inspecteur geen grond voor vernietiging op. Deze beroepsgrond faalt.

2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.4. Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt - voorzover hier van belang - het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet.

Het Vuurwerkbesluit is mede een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.

In artikel 2.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit is, voorzover hier relevant, bepaald dat degene die een inrichting drijft waar meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en D en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

In voorschrift 1.2, onder a, onderdeel B, van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit is bepaald dat bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10.000 kilogram consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste acht meter in acht moet worden genomen.

In voorschrift 1.2, onder b, onderdeel B, van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit is bepaald dat binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, het vrijwaringsgebied daaronder niet begrepen, in afwijking van onderdeel a een kwetsbaar object aanwezig of geprojecteerd mag zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is:

1° waarvan de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten;

2° waarin zich geen opening, raam of deur bevindt;

3° die, voorzover het een verticale scheidingsconstructie betreft, vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton.

2.5. Appellanten betogen dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden ingevolge bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit. Zij merken in dit kader op dat zich binnen de veiligheidsafstand van 8 meter een woning (aan locatie 1) en een tuin (aan locatie 2) bevinden.

2.5.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de veiligheidsafstand van 8 meter in dit geval niet in acht behoeft te worden genomen omdat er tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en de woning respectievelijk de tuin scheidingsconstructies aanwezig zullen zijn die voldoen aan de eisen van voorschrift 1.2, onder b, onderdeel B, van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit.

2.5.2. De woning aan de [locatie 1] te Borne is een kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de afstand tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en deze woning, gemeten in voorwaartse richting, minder dan acht meter bedraagt. Beoordeeld moet worden of aan het gestelde onder b van voorschrift 1.2 wordt voldaan.

Het gestelde onder b van voorschrift 1.2 komt erop neer dat binnen de veiligheidsafstand een kwetsbaar object mag zijn gelegen indien voorzieningen zijn getroffen waardoor er geen brandoverslag kan optreden naar dit object. Uit de van de vergunning deeluitmakende tekening blijkt dat de deur van de (buffer)bewaarplaats uitkomt in een berging. De muren aan de zijkanten van deze berging zullen blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting tenminste 60 minuten brandwerend zijn en worden vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton. In deze muren zullen zich geen opening, raam of deur bevinden. De Afdeling is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de betreffende woning dusdanig ten opzichte van de deuropening van de (buffer)bewaarplaats is gesitueerd, dat door de aanwezigheid van de berging in voldoende mate wordt voorkomen dat er brandoverslag vanuit de deuropening richting deze woning plaatsvindt. Geconcludeerd moet derhalve worden dat in zoverre wordt voldaan aan het gestelde onder b van voorschrift 1.2, onderdeel B, van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit.

Uit de stukken blijkt voorts dat tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en de tuin aan [locatie 2], gemeten in voorwaartse richting, voornoemde berging aanwezig zal zijn. Gelet hierop en hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling - daargelaten de vraag of een tuin aangemerkt moet worden als een kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit - geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in zoverre grond had moeten zien de gevraagde vergunning te weigeren.

De Afdeling komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat in het onderhavige geval wordt voldaan aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden ingevolge bijlage 3 van bij het Vuurwerkbesluit. Deze beroepsgrond faalt.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005

414.