Uitspraak 200500863/1


Volledige tekst

200500863/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Ridderkerk,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/1635 GEMWT STRN T1 van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (hierna: het college) de door appellant ingediende aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart, ingekomen op 11 september 2002, afgewezen.

Bij besluit van 25 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 december 2003 heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 18 mei 2004 het door appellant ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 december 2004, verzonden op 10 januari 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen het besluit van 18 mei 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 22 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door M. Roodhorst, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) is bepaald dat voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen, bestuurders van motorrijtuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loopmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling - voorzover hier van belang - kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders en passagiers van motorrijtuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.

Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat een gehandicaptenparkeerkaart niet wordt afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.

2.2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2003 heeft andermaal een medisch onderzoek omtrent de handicap van appellant door een bij Argonaut BV werkzame sociaal geneeskundige, A. Martinez, plaatsgehad in het kader waarvan tevens informatie is ingewonnen bij de behandelend vaatchirurg van appellant. In het naar aanleiding daarvan opgesteld advies van 22 april 2004 wordt geconcludeerd dat het treffen van een voorziening, te weten een gehandicaptenparkeerkaart, niet noodzakelijk is omdat appellant, ondanks loopbeperkingen, in staat moet worden geacht in vertraagd tempo een afstand van 400 meter te voet af te leggen. Van andere beperkingen dan loopbeperkingen wordt in dit rapport noch in het omtrent appellant in oktober 2002 uitgebrachte rapport melding gemaakt.

De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart heeft mogen weigeren.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning , ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005

221.