Uitspraak 200406223/1


Volledige tekst

200406223/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 22 juni 2004 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2004 heeft appellant (hierna: de RDW) aan [wederpartij] medegedeeld dat op grond van artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) en op grond van artikel 5, onder a, van de Bekendmaking cusumsysteem Keurmeester-APK de aan [wederpartij] verleende bevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg zal worden ingetrokken met ingang van twee maanden na dagtekening van de verzending van het besluit, tenzij [wederpartij] binnen de vermelde termijn een toets met goed gevolg bij de Stichting VAM heeft afgelegd.

Bij besluit van 31 maart 2004 heeft de RDW het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van de RDW van 16 februari 2004 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 september 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2005, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door ing. E. Michielen, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De voorzieningenrechter heeft het door de RDW genomen besluit vernietigd en hem in de proceskosten veroordeeld. Reeds hierom heeft de RDW er, anders dan [wederpartij] in zijn reactie heeft gesteld, belang bij dat deze uitspraak niet in stand blijft en heeft hij belang bij het door hem ingestelde hoger beroep.

2.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) dient, indien na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, de overtreder daarvan te profiteren.

Ingevolge artikel 85a, eerste lid, van de WVW 1994, voorzover thans van belang, kan de RDW aan een natuurlijke persoon de bevoegdheid verlenen motorrijtuigen aan een keuring te onderwerpen. Ten bewijze van deze bevoegdheid verstrekt de RDW de betrokken persoon een bevoegdheidspas.

Ingevolge artikel 86, eerste lid, van de WVW 1994 onderwerpt de RDW ten minste drie van elke honderd voertuigen na een verrichte keuring steekproefsgewijs aan een herkeuring met het oog op het toezicht op:

a. de juiste uitvoering van de keuring;

b. het aan een keuring onderwerpen door daartoe bevoegde natuurlijke personen.

Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 kan de RDW de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend in strijd met de regels, bedoeld in artikel 76, derde lid, een voertuig aan een onderzoek onderwerpt.

Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK kan de bevoegdheid lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen worden verleend aan een natuurlijk persoon die in het bezit is van een, mede door een door de RDW aangewezen gecommitteerde ondertekend, diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen dat is afgegeven door de Stichting VAM, nadat het examen met goed gevolg bij deze instelling is afgelegd.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK wordt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 59 tot en met 62, nadat de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen is verleend, door de keurmeester iedere twee jaar een toets bij de Stichting VAM afgelegd.

Ingevolge artikel 53, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK, voorzover thans van belang, wordt in het kader van het toezicht op de keurmeester een systeem van bonus- en strafpunten voor de keurmeester vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt ingetrokken.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Bekendmaking vaststelling cusumsysteem Keurmeester-APK wordt een procedure tot intrekking van de keuringsbevoegdheid begonnen indien de cusumstand 10 wordt overschreden.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van deze Bekendmaking, voorzover thans van belang, zal de in artikel 5, onderdeel a, genoemde intrekking van de keuringsbevoegdheid niet eerder plaatsvinden dan 2 maanden na de dagtekening van de berichtgeving van deze voorgenomen intrekking aan de betrokken keurmeester. Indien de einddatum geldigheid van de keuringsbevoegdheid binnen deze 2 maanden ligt, is deze datum bepalend voor het tijdstip waarop de keuringsbevoegdheid wordt ingetrokken.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de in het eerste lid genoemde intrekking van de keuringsbevoegdheid slechts worden opgeheven indien met goed gevolg de toets bij de Stichting VAM is doorlopen.

2.3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de RDW, door bij brief van 2 april 2004 nieuw beleid kenbaar te maken, inhoudende dat de cusumstand op nul wordt gezet indien de keurmeester de periodieke (en sanctie-) toets met succes heeft afgelegd, een lichter strafregime in het leven heeft geroepen en dat, gezien het bepaalde in artikel 15 van het IVBPR, niet valt in te zien waarom het nieuwe beleid niet op [wederpartij] van toepassing is. In de door [wederpartij] in oktober 2002 met goed gevolg afgelegde periodieke toets had de RDW naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding moeten zien de cusumstand van [wederpartij] op nul te zetten. Nu de RDW heeft vastgehouden aan het oude beleid, acht de voorzieningenrechter het besluit van 31 maart 2004 in strijd met dit artikel.

2.4. Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de onderhavige intrekking van de keuringsbevoegdheid, die kan worden opgeheven door het met goed gevolg afleggen van een toets, geen sanctie is met een punitief karakter. Het uit het overschrijden van het aantal toelaatbaar geachte fouten voortvloeiende vermoeden dat betrokkene niet (langer) beschikt over de nodige kennis leidt immers tot een sanctie die is gericht op het zeker stellen dat de keurmeester beschikt over adequate kennis en daarmee op kwaliteitsbewaking en niet op het toevoegen van geïndividualiseerd concreet leed ter afschrikking.

Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit ten onrechte heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 15 van het IVBPR en daarmee aan het bij brief van 2 april 2004 kenbaar gemaakte nieuwe beleid. De aangevallen uitspraak komt op grond hiervan voor vernietiging in aanmerking.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

2.6. Vast staat dat de in het kader van een steekproef op 19 januari 2004 verrichte herkeuring heeft geleid tot een afzonderlijke cusumbijdrage van 2,6 strafpunten en dat hierdoor de grenswaarde van 10 punten is overschreden. Gelet op het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder a, van de Bekendmaking vaststelling cusumsysteem Keurmeester-APK en het ten tijde van belang geldende Toezichtbeleid Keurmeester was de RDW derhalve bevoegd om over te gaan tot de intrekking van de bevoegdheid van [wederpartij] voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg. De RDW heeft in de door [wederpartij] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van een sanctie. Dat [wederpartij] in zijn hoedanigheid van keurmeester en als erkenninghouder een sanctie is opgelegd, is het gevolg van de keuze van [wederpartij] voor de wijze van bedrijfsvoering als eenmanszaak en de omstandigheid dat erkenninghouders en keurmeesters aan afzonderlijk toezicht zijn onderworpen. Dit kan derhalve niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. De conclusie van het vorenstaande is dat het inleidende beroep ongegrond is.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 22 juni 2004, 04/748 en 04/749;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005

45-419.