Uitspraak 200501388/1


Volledige tekst

200501388/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2005, kenmerk Wm 04-30, heeft verweerder geweigerd krachtens de Wet milieubeheer appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet te verlenen voor een melkrundvee- en varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Holten, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 11 februari 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 21 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2005, waar uitsluitend verweerder, vertegenwoordigd door W.B. Goosen en J. Slagman, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt, de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikel 3 tot en met 6.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd, indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een van de categorieën I tot en met IV, dat niet de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in de bijlage opgenomen berekeningsmethode.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 1º, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voor stank gevoelig object categorie IV: woning, behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

2.3. Niet in geschil is dat de Wet stankemissie in het onderhavige geval van toepassing is.

2.4. Verweerder heeft de gevraagde vergunning ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie geweigerd, aangezien de afstand van de onderhavige inrichting tot de woning [locatie], welke woning naar het oordeel van verweerder behoort tot categorie IV, minder bedraagt dan de minimaal vereiste afstand die in dit geval volgt uit de in bijlage van de Wet stankemissie opgenomen berekeningsmethode.

2.5. Appellante heeft betoogd dat verweerder de gevraagde vergunning ten onrechte heeft geweigerd, aangezien de woning [locatie] niet tot categorie IV, maar tot categorie V behoort. Voorts heeft appellante betoogd dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag om de vergunning zodanig te wijzigen dat onaanvaardbare stankhinder kan worden voorkomen.

2.6. De Afdeling stelt voorop dat verweerder gehouden is op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de blijkens die aanvraag beoogde bedrijfsvoering vergunning kan worden verleend. Er is geen rechtsregel op grond waarvan verweerder appellante in de gelegenheid zou moeten stellen om een door haar ingediende en ontvankelijk aanvraag hangende de vergunningprocedure te wijzigen.

Blijkens de stukken behoort de woning [locatie] tot een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] waar 20 stuks jongvee op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. Op grond van deze vergunning mogen geen dieren aanwezig zijn waarvoor omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden zijn vastgesteld. Verder is niet gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6 van de Wet stankemissie.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woning [locatie] ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 1º, van de Wet stankemissie behoort tot categorie IV. Nu de afstand ten opzichte van deze woning blijkens de stukken 72 meter bedraagt in plaats van de minimaal vereiste afstand van 91 meter die in dit geval volgt uit de in bijlage van de Wet stankemissie opgenomen berekeningsmethode, heeft verweerder de gevraagde vergunning terecht ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie geweigerd.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005

312-399.