Uitspraak 200501517/1


Volledige tekst

200501517/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/400 BESLU STRA van de rechtbank Groningen van 17 januari 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan K.A.V. Autoverhuur (hierna te noemen: K.A.V.-verhuur) vergunning verleend, onder voorwaarden, om van de uitrit(ten), aangelegd voor het perceel Skagerrak 6 ter plaatse, gebruik te maken ten behoeve van het in- en uitrijden naar en van dat perceel.

Bij besluit van 12 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 17 januari 2005, verzonden op 19 januari 2005, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2005, waar appellanten en het college met bericht van kennisgeving niet zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Het besluit van 11 februari 2003 waarbij het college aan K.A.V.-verhuur een uitritvergunning heeft verleend is door toezending aan K.A.V.-verhuur, de aanvrager, bekend gemaakt. Het besluit is niet gepubliceerd.

Onbetwist is dat appellanten pas op 19 augustus 2003, ter gelegenheid van een zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen ter zake van een verleende bouwvergunning, op de hoogte zijn gesteld van het besluit van 11 februari 2003.

Het college neemt het standpunt in dat, nu appellanten op 19 augustus 2003 kennis hebben kunnen nemen van het bestaan van het besluit van 11 februari 2003, de laatste dag waarop het bezwaarschrift tegen dit besluit kon worden ingediend, 2 september 2003 was. Appellanten hebben hun bezwaren pas bij brief van 15 december 2003 kenbaar gemaakt. Dit is, aldus het college, ruimschoots meer dan twee weken na de datum waarop appellanten kennis hebben kunnen dragen van het besluit.

2.3. Appellanten betogen dat zij weliswaar op 19 augustus 2003 kennis droegen van het besluit strekkende tot het verlenen van de uitritvergunning doch de inhoud van dit besluit niet kenden. Zonder kennis van de inhoud konden zij geen standpunt innemen over het wel of niet indienen van een bezwaarschrift. De inhoud van het besluit van 11 februari 2003 is hun pas door toezending van een afschrift op 13 december 2003 onder ogen gekomen, zodat zij kort nadien met hun bezwaarschrift van 15 december 2003 tijdig, namelijk binnen de termijn van veertien dagen nà 13 december 2003, hebben gereageerd.

Appellant betogen voorts dat de rechtbank weliswaar verwijst naar vaste jurisprudentie doch deze niet nader noemt en de rechtbank aldus heeft nagelaten onderzoek te doen naar de vraag of hun situatie zich leende voor nadere nuancering in de beoordeling.
2.4. Dit betoog slaagt niet.

Het uitgangspunt van de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie in zaken waarbij een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, van het verlenen van een vergunning niet schriftelijk op de hoogte is gesteld en daarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, zijn bezwaren kenbaar dient te maken, is juist.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten toen zij op 19 augustus 2003 kennis namen van de strekking van het besluit tot het verlenen van de uitritvergunning aan KAV-verhuur een summier bezwaarschrift hadden kunnen indienen met het verzoek om later, dat wil zeggen wanneer zij over het besluit als zodanig konden beschikken of zouden beschikken, dan wel op een andere manier over van belang zijnde informatie zouden beschikken, de gronden van het bezwaar te mogen indienen of aanvullen.

Dat de rechtbank verwijst naar (vaste) jurisprudentie doch deze niet nader omschrijft is niet een zodanig gebrek in de motivering dat dit zou moeten leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Bedoelde jurisprudentie is nader omschreven aangehaald in het advies van de commissie voor de bezwaarschriften dat het college aan haar besluit van 12 maart 2004 ten grondslag heeft gelegd. Appellanten dragen kennis van deze stukken.

Het beroep van appellanten op de uitspraak van het College van het Beroep voor het Bedrijfsleven van 10 september 2002, nr. AWB 02/332 (AB 2003/54) in zoverre het gaat om het doorslaggevende karakter van het kennis nemen van de inhoud ten behoeve van de beantwoording van de vraag of toepassing kan worden gegeven aan artikel 6:11 van de Awb, kan hun niet baten. Anders dan in de situatie van appellanten is in die zaak sprake van het later pas kunnen kennis nemen van de strekking van het bestreden besluit door het raadplegen van de Staatscourant door de rechtsopvolgster van de oorspronkelijke aanvrager. Appellanten, bij wie geen sprake is van rechtsopvolging, vernamen daarentegen zelf op 19 augustus 2003 de strekking - toewijzing van de gevraagde uitritvergunning - van het besluit van 11 februari 2003.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005

221.