Uitspraak 200503890/1


Volledige tekst

200503890/1.
Datum uitspraak: 8 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht "Remondis GmbH" en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Afvalverwerking Regio Nijmegen B.V.", respectievelijk gevestigd te Oberhausen en Weurt,
verzoeksters,

en

de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2005, kenmerk DE1350/151139, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster "Remondis GmbH" om, met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en vanuit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 50.000.000 kg afvalstoffen vanuit Duitsland in te voeren in Nederland.

Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2005, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en G. van Gorkum, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en drs. S.A.N Geerling, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekster "Remondis GmbH" heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 50.000.000 kg afvalstoffen over te brengen naar verzoekster "Afvalverwerking Regio Nijmegen B.V." (hierna: "ARN") in Nederland. De verwerkingswijze van deze afvalstoffen is op het kennisgevingsformulier met kenmerk DE1350/151139 aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing als bedoeld in R1 van bijlage IIB van de Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (hierna: de Richtlijn).

2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de onderhavige overbrenging wegens een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier. Volgens verweerder is op het kennisgevingsformulier het doel van de overbrenging van de afvalstoffen ten onrechte niet aangemerkt als een handeling van verwijdering. Hiertoe heeft hij in het bestreden besluit gesteld dat de afvalstoffen worden verbrand in een installatie die specifiek is opgericht ter verwerking van afvalstoffen en dat verwerking in deze installatie niet leidt tot het vervangen van primaire grondstoffen.

2.2.1. Verzoeksters bestrijden dat er sprake is van een verwijderingshandeling. Zij betogen dat er sprake is van nuttige toepassing als bedoeld in R1, hoofdgebruik als brandstof of andere wijze van energieopwekking, van bijlage IIB van de Richtlijn.

2.2.2. Verweerder geeft in het bestreden besluit voornamelijk een uiteenzetting van de procedurele redenen waarom hij zijns inziens verplicht is bezwaar te maken tegen de onderhavige overbrenging. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij de voorgenomen overbrenging van de afvalstoffen en de beoogde verwerking daarvan niet alleen materieel niet in strijd acht met de Verordening, maar deze zelfs in het belang van het milieu acht.

Voor de inhoudelijke argumenten waarom bij verzoekster "ARN" sprake is van een installatie die specifiek is opgericht ter verwerking van afvalstoffen en waarom dit criterium zijns inziens doorslaggevend is bij de beantwoording van de vraag betreffende het doel van de overbrenging, is verweerder verder ter zitting nog aangesloten bij het arrest van het Hof van 13 februari 2003 in de zaak C-458/00.

In dit arrest wordt een nadere uitwerking gegeven van de aanwijzingen die van belang zijn voor de beoordeling of sprake kan zijn van nuttige toepassing. Dit gebeurt in verband met de beoordeling van de vraag of een bepaalde stof nuttig kan worden toegepast als brandstof, dan wel wordt verwijderd door verbranding. Volgens het Hof zijn aanwijzingen dat sprake is van nuttige toepassing dat de betrokken handeling voornamelijk tot doel heeft het gebruik van afvalstoffen als wijze van energieopwekking mogelijk te maken, dat de omstandigheden waaronder deze handeling wordt verricht de conclusie moeten wettigen dat daadwerkelijk sprake is van energie-opwekking en dat het merendeel van de afvalstoffen moet worden verbrand bij de handeling en het merendeel van de vrijgekomen energie moet worden teruggewonnen en gebruikt.

Verzoekster "ARN" heeft naar voren gebracht dat zij als gevolg van het bestreden besluit een tekort aan brandstoffen voor de energie-opwekking zal hebben en dat energiewinning vanuit financieel oogpunt van essentieel belang is voor haar bedrijfsvoering. Uit de bij besluit van 16 december 2003 aan verzoekster "ARN" verleende oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer blijkt dat het merendeel van de vrijgekomen energie wordt teruggewonnen en gebruikt. Deze aspecten zijn, naar het oordeel van de Voorzitter, in het licht van het voornoemde arrest van het Hof, ten onrechte niet of onvoldoende betrokken bij de motivering van het bestreden besluit.

2.3. Al het vorenstaande overziende, ziet de Voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 maart 2005, kenmerk DE1350/151139, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijk instemming te zijn verleend voor de uitvoer overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk DE1350/151139, dit voor de duur van de onder I uitgesproken schorsing;

III. veroordeelt de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoeksters in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,63 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en drieënzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden aan verzoeksters onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden aan verzoeksters het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005

154-492.