Uitspraak 200409595/1


Volledige tekst

200409595/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen het wijzigingsplan "Buitengebied Neerijnen 2002, agrarisch bouwperceel aan de Zwaluwstraat (ongenummerd)" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 september 2004, nr. RE2004.72411, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 november 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen en van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, is verschenen. Voorts zijn daar namens het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen ing. J.A. Janssen, ambtenaar van de gemeente, en [derde-belanghebbende] gehoord. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellant

2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert hiertoe allereerst aan dat de procedurevoorschriften inzake het inbrengen van bedenkingen tegen het ontwerpplan te minimaal zijn om er zeker van te zijn dat belanghebbenden op de hoogte zullen zijn van het voornemen tot planwijziging. Daarbij komt volgens appellant dat uit de publicaties inzake het ontwerpplan en het goedgekeurde plan niet duidelijk blijkt op welk perceel het plan ziet. Voorts is hem niet bekend of het besluit inzake goedkeuring in de Staatscourant is gepubliceerd.

Ook is volgens appellant niet voldaan aan de voorwaarde dat voorafgaand aan het wijzigingsbesluit de dienst Ruimte, Economie en Welzijn van de provincie Gelderland is gehoord. Verder is vestiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse volgens hem niet mogelijk, omdat de gronden op de waardenkaart zijn aangeduid als "draaiakkercomplex".

Ten slotte voert appellant nog bezwaren aan onder meer inzake de bedrijfseconomische noodzaak voor de planwijziging en het onderzoek naar schadelijke effecten voor het milieu.

Het bestreden besluit

2.3. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Neerijnen 2002" (hierna: het bestemmingsplan) en aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.

Vaststelling van de feiten

2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1. Het plan behelst een wijziging van het bestemmingsplan en voorziet in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden -Alc-" dat ziet op een perceel aan de Zwaluwstraat, waar [derde-belanghebbende] een fruitteeltbedrijf wil vestigen.

2.4.2. Ingevolge artikel 23, tweede lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de in tabel 2 genoemde bestemmingen te wijzigen, nadat hieromtrent vooraf de in de tabel genoemde adviesinstanties zijn gehoord en voldaan is aan de bepalingen van artikel 22 "Winterbed". Ingevolge tabel 2 kan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden -Alc-" worden gewijzigd in de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. In dat geval dient advies te worden ingewonnen van de dienst Ruimte, Economie en Welzijn van de provincie Gelderland.

2.4.3. In artikel 24 van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt het toetsingskader voor de toepassing van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden zoals omschreven in artikel 23, eerste en tweede lid, van de voorschriften, gegeven.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is vestiging van agrarische bedrijven, waarvoor een nieuw bouwvlak dient te worden opgenomen, uitgesloten op gronden gelegen binnen de op de waardenkaart aangegeven differentiatie "draaiakkercomplex".

2.4.4. Het perceel is op de bij het bestemmingsplan behorende waardenkaart aangeduid als "draaiakkercomplex". Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad verklaard dat het perceel geen draaiakkercomplex betreft en dat de hiertoestrekkende aanduiding ten onrechte is toegekend. Om de vestiging van het fruitteeltbedrijf mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan op dit punt moeten worden herzien, aldus de gemeenteraad.

2.4.5. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan dienen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder a, in ieder geval de volgende procedureregels in acht te worden genomen:

a. het ontwerpbesluit ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor belanghebbenden ter inzage;

b. het college van burgemeester en wethouders maakt de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;

c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het indienen van schriftelijke bedenkingen bij het college van burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;

d. […];

e. […].

2.4.6. In de publicatie in het Nieuwsblad Geldermalsen van 1 juli 2004 is het volgende opgenomen: "Voorgenomen wijziging (Artikel 11 WRO). Met ingang van 5 juli 2004 ligt gedurende twee weken, tot en met 19 juli 2004, voor eenieder ter inzage ter gemeentesecretarie, de volgende aanvragen om bouwvergunning: het plaatsen van een woning met bedrijfsgebouw op het perceel Zwaluwstraat (ongenummerd) te Waardenburg ten behoeve van [derde belanghebbende] (B04-112) […]. Burgemeester en wethouders hebben het voornemen medewerking te verlenen aan het bouwplan door toepassing te geven aan artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening, de wijzigingsbevoegdheid. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan eenieder schriftelijk zijn/haar bedenkingen omtrent dit bouwplan kenbaar maken bij het college van burgemeester en wethouders.".

Het oordeel van de Afdeling

2.4.7. In de formele bezwaren inzake de publicaties van het ontwerp en van de goedkeuring van het plan ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze grond vormen voor vernietiging van het bestreden besluit.

Daartoe overweegt zij dat de procedureregels deel uitmaken van het bestemmingsplan dat in zoverre onherroepelijk is. Voor het oordeel dat de regels desondanks buiten toepassing zouden moeten blijven om de reden dat deze te minimaal zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding. Zij ziet niet in dat mogelijke belanghebbenden door toepassing van deze regels niet op de hoogte van het voornemen tot planwijziging zouden kunnen komen. Daarbij overweegt zij dat het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van derden behoort om op de hoogte te blijven van gemeentelijke aankondigingen.

Wat betreft de kenbaarheid van de plaats overweegt de Afdeling dat deze preciezer had kunnen worden geduid doch niet kan worden geoordeeld dat de plaats in dit geval in het geheel niet kenbaar was. In de publicatie is de naam van de initiatiefnemer vermeld en voorts is vermeld dat het plan op gronden aan het gedeelte van de Zwaluwstraat dat in Waardenburg is gelegen, ziet. Daarenboven konden derden zich tot de gemeente wenden met het verzoek de plaats nader aan te duiden.

Wat betreft de bezwaren inzake de publicatie van het goedkeuringsbesluit overweegt de Afdeling dat deze betrekking hebben op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Deze kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Overigens is het besluit inzake goedkeuring van het plan alsnog op 9 februari 2005 in de Staatscourant gepubliceerd.

2.4.8. Naar uit de stukken blijkt heeft het college van burgemeester en wethouders bij brief van 7 februari 2005 om een landbouwkundig advies gevraagd inzake de vestiging van het fruitteeltbedrijf van [derde belanghebbende]. Van de zijde van de dienst Ruimte, Economie en Welzijn van de provincie is hierop in aanvulling op het door de dienst afgegeven advies van 7 augustus 2003 inzake de volwaardigheid van het bedrijf bij brief van 11 februari 2005 een landbouwkundig advies gegeven. Hieruit volgt dat het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan is genomen voordat de voorgeschreven adviesinstantie op alle van belang zijnde punten was gehoord, wat in strijd is met artikel 23, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan.

2.4.9. Wat betreft het bezwaar inzake het draaiakkercomplex overweegt de Afdeling dat op gronden met deze aanduiding vestiging van agrarische bedrijven waarvoor een nieuw bouwvlak dient te worden opgenomen, is uitgesloten gelet op artikel 24, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Dat het perceel feitelijk geen draaiakkercomplex betreft, neemt de strijd met artikel 24, tweede lid, niet weg.

2.4.10. Uit 2.4.8. en 2.4.9. volgt dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met de artikelen 23, tweede lid, en 24, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige bezwaren behoeven geen bespreking.

2.4.11. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.

Proceskostenveroordeling

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellant te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 september 2004, nr. RE2004.72411;

III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 686,73 (zegge: zeshonderdzesentachtig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005

371.