Uitspraak 200503709/2


Volledige tekst

200503709/2.
Datum uitspraak: 3 juni 2005.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te Schinnen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schinnen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder geweigerd handhavingsmaatregelen te treffen dan wel nadere eisen te stellen ten aanzien van de [horeca-inrichting] aan de [locatie] te Schinnen.

Bij besluit van 15 maart 2005, verzonden op 18 maart 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 24 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 24 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2005, waar verzoekers, in persoon, zijn verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Aan het geding ligt ten grondslag het verzoek van verzoekers van 7 september 2004 om toepassing van bestuursdwang dan wel het stellen van nadere eisen, te weten het begrenzen van de aanwezige geluidinstallatie, ten aanzien van bovengenoemde inrichting. De inrichting is gesitueerd in een gedeelte van [perceel]. Verzoekers bewonen een ander gedeelte van het [perceel]. Zij stellen geluidoverlast te ondervinden als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.

2.3. Gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat uitsluitend in geding is of vanwege de inrichting, buiten de twaalf dagen per jaar dat ontheffing is verleend, wordt voldaan aan de voor de inrichting ingevolge voorschrift 1.1.1 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) geldende geluidnormen.

Uit de stukken, waaronder een overzicht van enkele (geluid)controles, is gebleken dat door verweerder buiten de voornoemde twaalf dagen geen overtreding van de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit gestelde geluidnormen is geconstateerd. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt noch anderszins is gebleken dat de uitkomsten van deze controles onjuist zijn. Ook anderszins is niet gebleken dat overschrijding van voornoemde geluidnormen heeft plaatsgevonden. De Voorzitter is daarom van oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen en zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen gronden waren om op te treden. Gelet hierop heeft verweerder zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het stellen van nadere eisen niet nodig is. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift op goede gronden ongegrond heeft verklaard.

2.4. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2005.

373.