Uitspraak 200410112/1


Volledige tekst

200410112/1.
Datum uitspraak: 1 juni 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] te [plaats],

en

het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2004, kenmerk 04/1141, heeft verweerder aan appellanten een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd wegens lozingen van perssappen in strijd met artikel 1, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna te noemen: Wvo).

Bij besluit van 2 november 2004, kenmerk 2004-12672, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 december 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2005.

Bij brief van 23 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2005, waar partijen niet zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling begrijpt het beroep van appellanten aldus dat het zich richt tegen het bestreden besluit voorzover verweerder daarbij heeft nagelaten te beslissen op hun verzoek als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken.

De Afdeling constateert dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:15, derde lid, tweede volzin, van de Awb geen beslissing op bedoeld verzoek bevat. Bij besluit van 23 februari 2005, kenmerk 2005/2007, en dus hangende beroep, heeft verweerder alsnog het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar afgewezen.

De Afdeling overweegt dat het beroep van appellanten zich gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede richt tegen het nieuwe besluit. Voorzover het beroep is gericht tegen het uitblijven van een besluit op hun verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten, overweegt de Afdeling dat niet is gesteld of is gebleken dat appellanten nog belang hebben bij de behandeling van hun beroep. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.2. Verweerder heeft het verzoek van appellanten om vergoeding van de kosten gemaakt ten behoeve van de behandeling van het bezwaar afgewezen omdat de herroeping van het besluit van 29 januari 2004 niet is geschied naar aanleiding van het bezwaar van appellanten maar op grond van eigen inzichten van verweerder.

2.2.1. De Afdeling constateert dat ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb de kosten van bezwaar uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen als er sprake is van herroeping van het primaire besluit, het besluit onrechtmatig is en er sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van het bestuursorgaan. In hun bezwaarschrift hebben appellanten een verzoek als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb gedaan.

De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 29 januari 2004 appellanten op straffe van een dwangsom is gelast niet langer in strijd met artikel 1 van de Wvo percolaatwater te lozen op het oppervlaktewater. Mede naar aanleiding van het bezwaar van appellanten is de grondslag van het handhavingsbesluit aangepast. Bij het bestreden besluit van 2 november 2004 is alsnog een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de artikelen 5 en 12 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. De door verweerder onjuist geachte grondslagvermelding in het besluit van 29 januari 2004 kan geacht worden verwijtbaar te zijn in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Bij besluit van 23 februari 2005, kenmerk 2005/2004, heeft verweerder - hoewel het naar verweerder stelt voldoende duidelijk was dat met het besluit van 27 oktober 2004 (bedoeld wordt: 2 november 2004) het besluit van 29 januari 2004 is vervallen - alsnog laatstgenoemd besluit ingetrokken.

Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Verweerder heeft het verzoek van appellanten om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten dan ook ten onrechte afgewezen.

Het beroep is, voorzover ontvankelijk, gegrond. Het besluit van 23 februari 2005, kenmerkt 2005/2007, wordt vernietigd. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de kosten die appellanten in verband met de behandeling van het bezwaar naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs hebben moeten maken. Gelet op het voorgaande behoeft verweerder niet opnieuw te beslissen op het verzoek van appellanten om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.

2.3. Verweerder dient voorts op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten die appellanten in verband met de behandeling van het beroep hebben gemaakt.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betreft het besluit van 2 november 2004, kenmerk 2004/12672,;

II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas van 23 februari 2005, kenmerk 2005/2007,;

IV. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het waterschap aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het waterschap aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat het waterschap Aa en Maas aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 272,00 (zegge: tweehonderdtweeënzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005

163-484.