Uitspraak 200409029/1


Volledige tekst

200409029/1.
Datum uitspraak: 1 juni 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Haarlemmermeer het bestemmingsplan "Hoofddorp-Oud-West" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 september 2004, kenmerk 2004-9894, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 30 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R.C.V. Mans, advocaat te Leiden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, vertegenwoordigd door ing. C.M.M. Blankestijn, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt appellante

2.2. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan twee plandelen met de bestemmingen "Dienstverlening (Dv)" respectievelijk "Kantoren en wonen (Kw)".

Zij voert daartoe aan dat geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat haar particuliere en zakelijke belangen onvoldoende zijn onderkend. De bestemmingen houden een ernstige beknotting van de gebruiksmogelijkheden in. Het meest doelmatige gebruik van de percelen wordt beperkt, zonder dat daar een dringende reden voor bestaat. Voorts voert appellante aan dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering omdat verweerder ter motivering van het bestreden besluit naar de reactie van het gemeentebestuur van Haarlemmermeer (verder: het gemeentebestuur) op de bedenkingen van appellante verwijst en deze reactie geen deugdelijke motivering bevat.

Standpunt verweerder

2.3. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft de plandelen goedgekeurd. Verweerder kan zich verenigen met de uitgangspunten en doelstellingen van het bestemmingsplan en acht de plandelen in overeenstemming met het ruimtelijk relevante beleid. Ter motivering van het bestreden besluit verwijst verweerder wat betreft de bedenkingen van appellante naar de aan het bestreden besluit gehechte reactie van het gemeentebestuur op de bedenkingen en sluit - voor zover van belang - daarbij aan.

Vaststelling van de feiten

2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1. Het perceel aan de [locatie 1] heeft de bestemming "Kantoren en wonen (Kw)". In het oude bestemmingsplan had dit perceel de bestemming "Eengezinshuizen" met de aanduiding 'winkel of niet hinderlijk bedrijf toegestaan'. In het pand is thans een makelaardij gevestigd.

Het perceel aan de [locatie 2] heeft de bestemming "Dienstverlening (Dv)". In het pand op dit perceel is een reproductiebedrijf gevestigd. De bebouwing op het perceel [locatie 2] betreft oorspronkelijk de aanbouw/het bijgebouw op het achtererf behorende bij het perceel [locatie 1]. Dit bijgebouw mocht in het vorige bestemmingsplan uitsluitend gebruikt worden ten dienste van de in het hoofdgebouw gevestigde functie.

2.4.2. Artikel 8 van de planvoorschriften luidt - voor zover van belang -:

1. De op de kaart als 'Dienstverlening (Dv)' aangegeven gronden zijn bestemd voor economische en/of maatschappelijke dienstverlening.

2.4.3. Artikel 10 van de planvoorschriften luidt - voor zover van belang -:

1. De op de kaart als 'Kantoren en wonen (KW)' aangegeven gronden zijn bestemd voor kantoordoeleinden, waarbij combinatie met een baliefunctie is toegestaan, en wonen. De kantoordoeleinden zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond.

"(Kantoren met) baliefunctie" zijn volgens de planvoorschriften kantoorachtige bedrijven, met een voor publiek toegankelijke balie, van waaruit diensten (geen zichtbare goederen) worden geleverd.

2.4.4. Artikel 19 van de planvoorschriften luidt - voor zover van belang -:

1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die strijdig is met de aan de betrokken gronden gegeven bestemmingen, de daarbij behorende doeleindenomschrijvingen en de overige voorschriften.

(…)

3. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het in lid 1 gestelde verbod indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

2.4.5. Volgens de plantoelichting staat in het plangebied de woonfunctie centraal. De nadruk wordt daarbij gelegd op de aandacht voor groenzones, water en een verkeersveilig woonklimaat. In de visie van de gemeenteraad moet het plangebied een aantrekkelijk woongebied vormen, met een rustig karakter en veel groen. De gemeenteraad beoogt met het plan de karakteristieke opbouw van de buurt als woongebied te behouden, welke doelstelling volgens hem door het detailhandelbeleid wordt ondersteund.

Voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] leidt het voorgaande er volgens de gemeenteraad toe dat het, mede gezien de verkeersaantrekkende werking van detailhandel, niet langer wenselijk is een zo ruim mogelijke bestemming voor deze percelen in het plan op te nemen. Om die reden is beoogd de percelen in het plan overeenkomstig het huidige gebruik te bestemmen. Voor het perceel [locatie 1] is beoogd het huidige gebruik als makelaardij passend te bestemmen door aan het perceel de bestemming "Kantoren en Wonen (KW)" toe te kennen. Wat betreft het perceel [locatie 2] is de gemeenteraad van mening dat de activiteiten welke in het reproductiebedrijf plaatsvinden vallen binnen de bij deze functie passende bestemming "Dienstverlening (Dv)".

2.4.6. Het detailhandelbeleid van de gemeente Haarlemmermeer is neergelegd in de 'Nota detailhandel' (1996) en is erop gericht de winkels zoveel mogelijk te concentreren in de bestaande centra. De percelen van appellante liggen buiten deze centra.

Het oordeel van de Afdeling

2.5. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat verweerder de in overweging 2.4.5. genoemde doelstellingen van het plan en het daaraan ten grondslag liggende beleid in het algemeen onredelijk had moeten achten.

2.5.1. Wat betreft het perceel [locatie 1] kan binnen de bestemming "Kantoren en wonen (KW)" het bestaande gebruik van het pand als makelaardij worden voortgezet en bestaat een aantal mogelijkheden voor ander gebruik. In het pand op het perceel [locatie 2] is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting een reproductiebedrijf gevestigd. In het pand worden activiteiten ontplooid die inherent zijn aan het voeren van een dergelijk bedrijf. Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften is het verlenen van reproductiediensten aan te merken als dienstverlening. Uit het voorgaande volgt dat het bestaande gebruik van het pand op het perceel [locatie 2] binnen de bestemming "Dienstverlening (Dv)" kan worden voortgezet. De bestemming biedt voorts verschillende mogelijkheden voor ander gebruik van het perceel.

2.5.2. Gelet op het in de Nota detailhandel neergelegde beleid heeft de gemeenteraad het standpunt kunnen innemen dat de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet zodanig behoeven te worden bestemd dat de vestiging van een winkel mogelijk wordt gemaakt. Het door appellante gestelde belang om een zo ruim mogelijk gebruik van de percelen te kunnen maken en daartoe onder meer de vestiging van een winkel te voorzien is minder zwaarwegend geacht dan het belang dat met de realisering van het hiervoor aangeduide beleid wordt gediend. Dit zou anders gewogen kunnen worden indien ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan concrete plannen bestonden om tot winkelvestiging te komen, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft deze afweging van belangen in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoeven te achten.

Wat betreft de stelling van appellante dat zij ten gevolge van de beperktere bestemming schade lijdt, is voorts niet gebleken om welke reden de verwijzing van verweerder naar de planschaderegeling van artikel 49 van de WRO in dit geval onjuist is, nu niet aannemelijk is dat eventuele schade van appellante niet onder de reikwijdte van dit artikel zou vallen.

2.5.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005

317-481.