Uitspraak 200407068/1


Volledige tekst

200407068/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2002 heeft de gemeenteraad van Albrandswaard, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 juni 2002, het bestemmingsplan "Portland I, herziening Bakkersparkweg e.o." vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 april 2003, kenmerk DRM/ARB/02/10521A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft het besluit van verweerder van 29 april 2003 bij uitspraak van 14 april 2004, zaaknummer 200304329/1, gedeeltelijk vernietigd.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 juni 2004, kenmerk DRM/ARB/04/5200A, voorzover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 27 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2005, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door C. de Klerk-Verbeek, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt appellanten

2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte opnieuw goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden vrijstaande woningen (W(v))", "Erf (e)" en "Tuin (t)". Dit plandeel heeft betrekking op gronden ten oosten van de Bakkersparkweg. Appellanten stellen daartoe in de eerste plaats dat de bouw van woningen op deze gronden met zich brengt dat het wijkpark wordt verkleind, hetgeen in strijd is met als essentieel aangemerkte onderdelen van het Regionaal Structuurplan Midden-IJsselmonde (verder: RSP Midden-IJsselmonde). In de tweede plaats verwijst verweerder volgens appellanten ten onrechte naar een lijst van mogelijke bijstellingen van het RSP Midden-IJsselmonde. Daartoe stellen appellanten dat deze lijst niet is opgenomen in het bestemmingsplan en dat deze lijst bovendien evenmin onderdelen die betrekking hebben op de lintbebouwing of het wijkpark ten westen van de Bakkersdijk bevat. Tenslotte verwijst verweerder volgens appellanten ten onrechte naar de lijst omdat de herziening van het RSP Midden-IJsselmonde waarin deze lijst van mogelijke aanpassingen zou worden verwerkt nog in procedure moet worden gebracht.

Standpunt verweerder

2.3. Verweerder heeft het plandeel waarop de vernietiging in de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2004 betrekking heeft niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt dat, nu advies is gevraagd aan het regionaal openbaar lichaam en dit openbaar lichaam heeft aangegeven met het onderhavige plan te kunnen instemmen, van het RSP Midden-IJsselmonde mocht worden afgeweken. Verweerder vermeldt dat thans een nieuw regionaal structuurplan wordt opgesteld, waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming is.

Vaststelling van de feiten

2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1. In genoemde uitspraak van 14 april 2004 heeft de Afdeling, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:

"Volgens paragraaf 9.2.7 van het RSP is als essentieel onderdeel van de interne planstructuur voorzien in de aanleg van twee groenvoorzieningen, waaronder het door appellanten bedoelde wijkpark ten westen van de bestaande kern Smitshoek. Volgens dit onderdeel van het RSP mag de op de plankaart aangegeven omvang van de parken niet worden verkleind.

Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de voorziene oppervlakte van het wijkpark, zoals aangeduid op de plankaart van het RSP, 6,2 ha bedraagt. Daarmee is komen vast te staan dat deze oppervlakte van het wijkpark niet slechts volgt uit de kaart Ruimtelijke Reservering Structuurplan Midden-IJsselmonde, die geen onderdeel uitmaakt van het RSP. Anders dan het in het bestreden besluit neergelegde uitgangspunt, kan deze oppervlaktemaat dan ook niet als louter indicatief worden beschouwd.

Verder is ter zitting gebleken dat tussen partijen niet in geding is dat de in het plan voorziene ligging van de hoofdwatergang en van woonbebouwing, die afwijkt van hetgeen in het bestemmingsplan

"Portland I" was voorzien, tot gevolg heeft dat de omvang van het wijkpark wordt verkleind ten opzichte van de oppervlakte die daarvoor op de plankaart van het RSP is aangeduid. Tevens is ongewis of na verwezenlijking van het plan voldoende ruimte resteert om met een veranderde vormgeving van het wijkpark alsnog in een oppervlakte van 6,2 ha aan park te voorzien. Uit het voorgaande volgt dat het bestemmingsplan op dit onderdeel in strijd is met het RSP.

Ingevolge artikel 36l, eerste lid, van de WRO dienen gedeputeerde staten, indien voor het gebied begrepen in een regionaal structuurplan een bestemmingsplan is vastgesteld en dit aan de goedkeuring van gedeputeerde staten wordt onderworpen, bij hun besluit omtrent de goedkeuring van dat bestemmingsplan rekening te houden met het regionaal structuurplan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel vragen gedeputeerde staten voorzover het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, in strijd is met het regionaal structuurplan, het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam om advies.

Het door verweerder aangehaalde besluit van de Regioraad van 20 juni 2001, dat onder meer een lijst met afwijkingen en interpretaties van het RSP behelst, kan ten aanzien van de hiervoor geconstateerde strijd met het RSP niet worden aangemerkt als een advies als bedoeld in artikel 36l, tweede lid, van de WRO.

Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit op dit onderdeel genomen in strijd met artikel 36l, tweede lid, van de WRO."

2.4.2. Bij brief van 28 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur van de Stadsregio Rotterdam op verzoek van verweerder advies uitgebracht.

2.4.3. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat met het plan wordt beoogd het groene karakter van de wijk zoveel mogelijk te behouden. In de wijk Portland heeft de belangenafweging, waarbij zowel de groeiende woningbehoefte als de behoefte aan groen en water zijn betrokken, geleid tot een evenwichtige verdeling van de ruimte, aldus de gemeenteraad. Met de woningdichtheid die in het plan is voorzien wordt volgens de gemeenteraad een redelijke verhouding verwezenlijkt tussen woningbouw en groen en water.

Het oordeel van de Afdeling

2.5. Verweerder verwijst in het bestreden besluit niet naar een lijst met mogelijke bijstellingen van het RSP. De stelling van appellanten dat verweerder ten onrechte verwijst naar een lijst van mogelijke bijstellingen van het RSP, daar deze lijst niet is opgenomen in het bestemmingsplan, wat daar ook van zij, mist dan ook feitelijke grondslag. De stellingen van appellanten met betrekking tot de inhoud van de lijst en het feit dat de herziening van het RSP waarin deze lijst zou moeten worden verwerkt nog in procedure moet worden gebracht missen om deze reden eveneens feitelijke grondslag.

2.5.1. Vast staat dat het plandeel in strijd is met het RSP Midden-IJsselmonde. Verweerder heeft thans voldaan aan het vereiste in artikel 36l, tweede lid, van de WRO, door advies te vragen aan het dagelijks bestuur van de Stadsregio Rotterdam. Niet in geding is dat het dagelijks bestuur instemt met het voorliggende bestemmingsplan voorzover dat in strijd is met het RSP. Ter zitting is gebleken dat een nieuw RSP wordt voorbereid waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming is.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de gemeenteraad zowel de groeiende behoefte aan woningen enerzijds, als de belangen van onder meer appellanten bij het behoud en aanleg van groenstructuren en water anderzijds heeft meegenomen in zijn belangenafweging. In het plan is de groeiende behoefte aan woningbouw en het voldoen aan de verplichting een bepaald aantal woningen in het gebied te verwezenlijken ten koste gegaan van een deel van de in het RSP neergelegde oppervlakte van een wijkpark in het plangebied. Verweerder heeft zich bij deze belangenafweging en de uitkomst daarvan aangesloten en is van mening dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Appellanten hebben, afgezien van de stelling dat verkleining van het wijkpark in strijd is met de in het RSP voorgeschreven oppervlakte, geen feiten of omstandigheden aangevoerd welke zouden leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden van de in het RSP opgenomen afstanden kon worden afgeweken.

2.5.2. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.

Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005

317-481.