Uitspraak 200408382/1


Volledige tekst

200408382/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellant sub 1] en 53 anderen, allen wonende te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 27 augustus 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vier woonwagens op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 11 november 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 14 oktober 2003, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2004, verzonden op 8 september 2004, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten
[appellant sub 1] en 53 anderen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen door [appellanten sub 2] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 23 november 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 4 januari 2005 is een nader stuk ontvangen van appellanten. Deze brief is aan het college toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door G. Kanaar en A.I. Duivenvoorde, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voorzover thans van belang, moet het bezwaar- of beroepschrift worden ondertekend en moet het ten minste de naam en het adres van de indiener bevatten.

Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen daarvan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

2.1.1. Door [gemachtigde] is onder meer hoger beroep ingesteld namens [appellant sub 1], alsmede namens 53 anderen, zonder de exacte personalia van laatstgenoemde groep personen kenbaar te maken. Voor de Afdeling was na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep niet duidelijk welke de identiteit is van degenen namens wie mede hoger beroep is ingesteld, terwijl bovendien niet is uit te sluiten dat betrokkenen eerst na afloop van de termijn opdracht hebben gegeven hoger beroep in te stellen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 30 oktober 1998 in zaak nr. E03.95.0781 (JB 1998/280 en JM 1999/20), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb hersteld kan worden. De Afdeling is in het onderhavige geval niet gebleken van bijzondere omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat de identiteit van degenen voor wie [gemachtigde] hoger beroep heeft ingesteld, niet kenbaar is geworden. Gelet hierop is het hoger beroep van appellanten sub 1, voor zover dat is ingesteld door "53 anderen", niet-ontvankelijk.

2.2. [Appellant sub 1] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit

2.2.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant sub 1] niet kon worden ontvangen in zijn beroep, nu hij niet zelf een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit en niet gesteld kan worden dat hem dat redelijkerwijs niet kan worden verweten. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] terecht niet-ontvankelijk verklaard. Zijn hoger beroep is ongegrond.

2.3. Appellanten sub 2 betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een woonwagen niet kan worden aangemerkt als een woongebouw als bedoeld in artikel 2.5.15. van de Bouwverordening van de gemeente Deventer (hierna: de Bouwverordening).

2.3.1. Artikel 2.5.15, eerste lid, van de Bouwverordening bepaalt dat bij een woning of woongebouw een erf aanwezig moet zijn dat tenminste een strook grond omvat die over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en, voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

2.3.2. In artikel 2.5.4 van de Bouwverordening wordt verwezen naar het begrip "woongebouw" zoals bedoeld in het Bouwbesluit. In artikel 1 van het Bouwbesluit 2003 wordt een woongebouw gedefinieerd als een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer woonfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes. Hieruit volgt dat het begrip "woongebouw" in de Bouwverordening een andere betekenis heeft dan het begrip "woonwagen". Voorts worden in artikel 6.2.1 van de Bouwverordening de begrippen "woongebouw" en "woonwagen" naast elkaar gebruikt, hieruit volgt eveneens dat het ene begrip het andere begrip uitsluit. Tot slot zijn er in de Bouwverordening bepalingen opgenomen die specifiek zien op een woonwagen. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 2.5.15 van de Bouwverordening niet van toepassing is op een woonwagen. Het betoogt faalt.

2.4. Voorts betogen appellanten sub 2 dat de rechtbank heeft miskend dat de gebouwen aangegeven op het bouwplan niet kunnen worden aangemerkt als woonwagens, omdat de woonwagens niet in hun geheel kunnen worden verplaatst.

2.4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Woningwet, voorzover thans van belang, wordt onder woonwagen verstaan een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

2.4.2. Het betoog faalt ook op dit punt. Niet in geschil is dat de woonwagens, gelet op de voorzieningen die daarin zijn aangebracht, zijn bestemd voor bewoning en dat de woonwagens zijn geplaatst op een standplaats. Het college heeft zich, gelet op de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen en het KOMO-attest met productcertificaat, dat eveneens onderdeel uitmaakt van de bouwaanvraag, terecht op het standpunt gesteld dat de woonwagens in hun geheel kunnen worden verplaatst. Anders dan appellant betoogt, is de wijze waarop de woonwagens worden verplaatst niet relevant, nu er in de weergegeven begripsbepaling van de Woningwet geen nadere eisen zijn gesteld met betrekking tot de wijze van verplaatsing. Evenals de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de gebouwen aangegeven op het bouwplan kunnen worden aangemerkt als woonwagen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Woningwet.

2.5. Het hoger beroep van [appellant sub 1] en appellanten sub 2 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voorzover dat is ingesteld door "53 anderen";

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005

66-430.