Uitspraak 200408251/1


Volledige tekst

200408251/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 september 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Algemeen Directeur) de erkenning van appellante sub 1 voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg ingetrokken.
Bij besluit van dezelfde datum heeft de Algemeen Directeur de keuringsbevoegdheid van appellant sub 2 voor het uitvoeren van voormelde keuringen tijdelijk ingetrokken voor de duur van zes maanden.

Bij besluiten van respectievelijk 17 juni 2004 en 8 juli 2004 heeft de Algemeen Directeur de door appellante sub 1 en appellant sub 2 tegen de besluiten van 14 april 2004 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 september 2004, verzonden op 23 september 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) de door appellanten tegen de besluiten van 17 juni 2004 en 8 juli 2004 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 19 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 5 november 2004 heeft de Algemeen Directeur van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2005, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, advocaat te 's-Hertogenbosch, en [directeur], appellant sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. Visser, voornoemd, en de Algemeen Directeur, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen, indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer een bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie de bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.

Ingevolge artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling APK wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:

a. bij uitsluiting de keurmeester die het voertuig aan een keuring heeft onderworpen, gedurende de gehele steekproef aanwezig is en zelf feitelijke assistentie verleent bij het uitvoeren van de steekproef;

b. de onderdelen, bedoeld in artikel 43, vierde lid, aanwezig zijn;

c. indien de keuring verricht is door een mobiele keuringseenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele keuringseenheid de keuringen zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;

d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;

e. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.

Ingevolge artikel 52 van de Erkenningsregeling APK wordt, onverminderd artikel 45, vijfde lid, in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

a. het verlenen van toegang tot de keuringsruimte;

b. het verstrekken van inlichtingen;

c. het overleggen van bescheiden; en

d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur.

De door de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen worden in acht genomen.

2.2. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Algemeen Directeur de keuringsbevoegdheid van appellant sub 2 in redelijkheid voor een periode van zes maanden heeft kunnen intrekken omdat tijdens de herkeuring een sfeer van irritatie is ontstaan die door de verbale obstructie van appellant sub 2 gaandeweg zeer wel door de steekproefcontroleur kon worden ervaren als belemmering van de steekproefcontrole. In elk geval kan, aldus de voorzieningenrechter, niet worden gezegd dat appellant sub 2 door het herhaaldelijk becommentariëren van de wijze van herkeuren alle medewerking heeft verleend aan de steekproef als bedoeld in de artikelen 45, vijfde lid, en 52 van de Erkenningsregeling APK.

Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de Algemeen Directeur de erkenning van appellante sub 1 voor het uitvoeren van voornoemde periodieke keuringen in redelijkheid heeft kunnen intrekken omdat een steekproefcontroleur door de directeur van appellante sub 1 is geïntimideerd en bedreigd nadat de controleur op 12 maart 2004 een steekproefsgewijze herkeuring had voltooid van het voertuig met het [kenteken].

2.3. Appellant sub 2 betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de Algemeen Directeur zich niet eerst in de beslissing op bezwaar op het standpunt heeft mogen stellen dat de steekproefcontroleur de omvang van de roestvorming aan het voertuig niet heeft kunnen vaststellen en dat appellant sub 2 zonder toestemming van de controleur de loszittende accu heeft vastgezet en aan het linkerachterwiel wilde gaan sleutelen.

2.4. Dit betoog faalt. Anders dan appellant sub 2 kennelijk meent, is de handhaving van de intrekking van de keuringsbevoegdheid niet gebaseerd op de roestvorming van het voertuig of de omstandigheid dat appellant sub 2 in quarantainetijd aan het voertuig heeft gesleuteld, maar op het feit dat de steekproefcontroleur bij zijn werkzaamheden werd belemmerd. In dat verband heeft de Algemeen Directeur in het bestreden besluit terecht mede belang gehecht aan de omstandigheid dat de roestvorming niet kon worden vastgesteld en dat appellant sub 2 tijdens de herkeuring aan het voertuig wilde sleutelen.

2.5. Anders dan appellanten betogen, kan niet worden staande gehouden dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de feitelijke gang van zaken tijdens en vlak na de herkeuring in onvoldoende mate is komen vast te staan. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geconcludeerd dat de steekproefcontroleur door de directeur van appellante sub 1 is geïntimideerd en bedreigd en dat hij de opstelling van appellant sub 2 zeer wel als belemmerend kon ervaren.

2.6. Appellanten betogen voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de Algemeen Directeur onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat zij financieel afhankelijk zijn van de periodieke keuring van voertuigen.

Terzake van de duur van de intrekking hanteert de Algemeen Directeur een beleid dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders en keurmeesters alsmede met hun staat van dienst. Dit beleid is niet onredelijk. De bij de besluiten van 17 juni 2004 en 8 juli 2004 opgelegde sancties zijn in overeenstemming met het beleid. In aanmerking genomen dat al in het door de Algemeen Directeur gevoerde beleid rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van betrokken ziet de Afdeling in het door appellanten aangevoerde geen bijzondere omstandigheden aan hun zijde die de Algemeen Directeur noopten in afwijking van zijn beleid te beslissen.

2.7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005

45-450.