Uitspraak 200407720/1


Volledige tekst

200407720/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], woonplaats kiezend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2004 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Buitenlandse Zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2003 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van appellante om openbaarmaking van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakte individuele ambtsbericht van 20 november 2002 ingewilligd met uitzondering van enkele passages.

Bij besluit van 1 december 2003 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 augustus 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 oktober 2004 heeft appellante de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.

Bij brief van 28 oktober 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. A. Portier, advocaat te Arnhem, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.H. Holterman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) - voorzover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…)

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

(…)

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

2.2. Het geschil heeft betrekking op de door de Minister gehandhaafde weigering om uit de memoranda van 12 september 2002 en 5 november 2002 die ten grondslag hebben gelegen aan het individuele ambtsbericht van de Minister, dat is opgemaakt in het kader van een asielaanvraag van appellante, bepaalde passages te verstrekken, met name die welke betrekking hebben op namen, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen, geraadpleegde bronnen, gebruikte methoden en technieken van onderzoek respectievelijk het kennisniveau.

De Minister heeft zich daarbij beroepen op het belang van bronbescherming, het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de Minister op goede gronden openbaarmaking van de bedoelde informatie heeft geweigerd. Daarbij heeft zij erop gewezen dat het belang dat appellante stelt te hebben bij openbaarmaking daarvan geen belang is dat kan worden betrokken bij de belangenafweging op grond van de Wob. Het recht op openbaarmaking ingevolge deze wet dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt, zodat ten aanzien van openbaarheid geen onderscheid kan worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Grieven terzake van de wijze van totstandkoming en de betrouwbaarheid van de inhoud van het ambtsbericht kunnen in de asielprocedure aan de orde worden gesteld, aldus de rechtbank.

2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet uitsluitend haar specifieke belang bij openbaarmaking van het gevraagde is betrokken. Naar haar mening is het publieke belang van een goede bestuursvoering hier in geding, aangezien ook andere [nationaliteit] asielzoekers er belang bij hebben dat bekend wordt dat de Minister over appellante navraag liet doen bij de [nationaliteit] autoriteiten, ondanks het feit dat twee vertrouwenspersonen dachten dat de door appellante overgelegde dagvaardingen/oproepingen authentiek waren. Nu de Minister kennelijk een onderzoeksmethode hanteert waarbij aan de autoriteiten van het herkomstland van de asielzoeker gevraagd wordt of diegene aldaar (politiek) vervolgd wordt valt volgens appellante niet in te zien dat de belangenafweging ingevolge de Wob in haar nadeel kan uitvallen.

2.5. Dit betoog slaagt niet. De omstandigheid dat ook andere [nationaliteit] asielzoekers belang zouden hebben bij openbaarmaking van een door de Minister gehanteerde onderzoeksmethode, die door appellante onzorgvuldig en onjuist wordt geacht, maakt niet dat de rechtbank de in het kader van de Wob door de Minister te verrichten afweging tussen het publieke belang bij openbaarmaking en de door de hierboven aangehaalde weigeringsgronden te beschermen belangen anders had moeten beoordelen dan zij heeft gedaan. In die afweging kan, zoals de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen, een specifiek belang bij openbaarmaking geen rol spelen. Dit wordt niet anders indien dat belang door een groot aantal mensen wordt gedeeld.

2.6. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet aan appellante verstrekte tekstpassages in de memoranda en de bij het memorandum van 5 november 2002 behorende bijlage, volgt de Afdeling de rechtbank in haar conclusie dat de belangen waarop de Minister zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn en dat, nu het bekend worden ervan de toekomstige verificatie van feiten ernstig zou bemoeilijken of zelfs onmogelijk zou maken, de Minister die belangen in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang bij openbaarmaking. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de gevraagde informatie op goede gronden is geweigerd.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005

306-450.