Uitspraak 200408968/1


Volledige tekst

200408968/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Bont voor Dieren", gevestigd te Amsterdam,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2004, kenmerk WM/1821, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een nertsenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Gemert-Bakel, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 27 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2004, beroep ingesteld.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Kramer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A.W.M. van de Wouw, advocaat te Tilburg, als partij daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 3.900 fokteven met bijbehorende reuen en pups in een Groen Labelstal (BB 94.02.013).

Voor de onderhavige inrichting is eerder bij besluit van 8 oktober 1998 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor het houden van 1.800 fokteven met bijbehorende reuen en pups.

2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Ingevolge artikel 3:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover hier van belang, stelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk een ontwerp op van het besluit.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voorzover hier van belang, wordt uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.

Ingevolge artikel 3:20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het bestuursorgaan, bij de mededeling, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, tenminste wat de zakelijke inhoud van de aanvraag en de strekking van het besluit is.

2.2.1. Vaststaat dat appellante geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Appellante stelt dat dit verschoonbaar moet worden geacht, nu uit de kennisgeving van het ontwerpbesluit ten onrechte niet blijkt dat verweerder voornemens was vergunning te verlenen voor een nertsenhouderij. Volgens appellante heeft verweerder hiermee op onjuiste wijze mededeling gedaan van het ontwerp van het besluit, waardoor mogelijk ook andere potentiële belanghebbenden in hun belangen zijn geschaad.

2.2.2. In de kennisgeving van het ontwerpbesluit is, voorzover hier van belang, vermeld dat op grond van de Wet milieubeheer een vergunning is gevraagd voor een veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Verder heeft verweerder in de kennisgeving het voornemen kenbaar gemaakt om de vergunning te verlenen. Dat in de kennisgeving niet expliciet is vermeld voor welke dieren vergunning is aangevraagd, brengt naar het oordeel van de Afdeling niet mee dat de omschrijving niet voldoet aan de hiervoor genoemde bepalingen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat zij geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Verder is het bepaalde onder b en c van artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer hier niet van toepassing. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005

154-443.