Uitspraak 200406452/1


Volledige tekst

200406452/1.
Datum uitspraak: 27 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2004 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid M.A. Realistic B.V., gevestigd te Cruquius

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2002 heeft appellant (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid M.A. Realistic B.V. (hierna: Realistic) bouwvergunning te verlenen voor: a. het verenigen van de gebouwen Leidsekade 88 en 89; b. het veranderen en vergroten van voornoemde verenigde gebouwen met bestemming daarvan tot hotel en c. het veranderen en vergroten van het gebouw Leidsekade 87 met bestemming daarvan tot vijf woningen.

Bij besluit van 17 december 2002 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door Realistic gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Realistic ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief van 3 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 oktober 2004 heeft Realistic van antwoord gediend.

Bij brief van 11 februari 2005 heeft het dagelijks bestuur een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2005, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door B. Smit, ambtenaar van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, en Realistic, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai, advocaat te Amsterdam, en H. Tsuff, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leidse- en Weteringbuurt 1998" hebben de betrokken percelen de bestemming "Bijzondere doeleinden". Het perceel Leidsekade 89 heeft als nadere aanduiding "hotel toegestaan".

2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, zijn de gronden met deze bestemming ter plaatse aangewezen voor - onder meer - woningen, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotels, ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "hotel toegestaan" voorkomt, en bedrijven.

Ingevolge artikel 3, zevende lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging dan wel uitbreiding van hotels.

Ingevolge artikel 9, vierde lid (wijzigingsbevoegdheid hotels), aanhef en onderdeel e, is uitbreiding van bestaande hotels en nieuwvestiging mogelijk, voorzover geen monofunctionele gevelwand zal ontstaan.

2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat op de plankaart ten aanzien van het perceel Leidsekade 88 geen nadere aanduiding "hotel toegestaan" is opgenomen.

2.4. Het dagelijks bestuur heeft geweigerd toepassing te geven aan de in artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften neergelegde wijzigingsbevoegdheid omdat het bouwplan niet voldoet aan het daarvoor in artikel 9, vierde lid, aanhef en onderdeel e, neergelegde criterium dat ter plaatse geen monofunctionele gevelwand zal ontstaan. Het hoger beroep van het dagelijks bestuur is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan de weigering een ondeugdelijke motivering ten grondslag ligt. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat een eenduidige uitleg van het begrip "monofunctionele gevelwand" en het in de plantoelichting voorkomende begrip "monofunctionele ontwikkeling" in het bestemmingsplan of beleidsregels ontbreekt.

2.5. Het betoog van het dagelijks bestuur dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft beperkt tot een marginale toets van de uitleg van het begrip "monofunctionele gevelwand" van het dagelijks bestuur, faalt. Artikel 9, vierde lid, van de planvoorschriften bevat geen normen op grond waarvan het dagelijks bestuur bij de uitleg van dat begrip discretie heeft. De rechtbank heeft zich derhalve terecht voor de uitleg van dat begrip geplaatst gezien.

2.6. De planwetgever staat binnen de bestemming "Gemengde Doeleinden" een hotel slechts toe daar waar op de plankaart de aanduiding "hotel toegestaan" voorkomt. De nieuwvestiging dan wel de uitbreiding van een hotel is afhankelijk gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. In de plantoelichting is voorts als hoofddoelstelling onder meer genoemd: "versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging". Ten aanzien van de in artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid blijkt uit de plantoelichting dat een monofunctionele ontwikkeling moet worden tegengegaan. Gelet hierop is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat met artikel 9, vierde lid, aanhef en onderdeel e, van de planvoorschriften is beoogd een monofunctionele ontwikkeling van de hotelfunctie in een rij bebouwing tegen te gaan.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de gronden van het beroep behandelen waar de rechtbank niet aan is toegekomen.

2.8. Realistic betoogt tevergeefs dat door het bouwplan geen monofunctionele gevelwand kan ontstaan omdat slechts sprake is van een inpandige verbouwing. Zoals hiervoor is overwogen ziet artikel 9, vierde lid, aanhef en onderdeel e, op een beperking van de omvang van de hotelfunctie. Dat er geen veranderingen aan de gevel plaatsvinden, betekent daarom niet dat geen sprake kan zijn van een monofunctionele gevelwand als in dat voorschrift bedoeld.

Omdat op de plankaart in de gevelwand ter plaatse vijfmaal de aanduiding "hotel toegestaan" voorkomt, en er overigens ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar ook vijf hotels waren gevestigd, die gezamenlijk bijna de helft van de gevelwandlengte in beslag namen, heeft het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan een ongewenste monofunctionele ontwikkeling tot gevolg heeft, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften. Het dagelijks bestuur kon dan ook geen gebruik maken van de in artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften neergelegde wijzigingsbevoegdheid.

2.9. Gelet op de notitie "Hotelbeleid Binnenstad 1999-2003" (hierna: het Hotelbeleid) heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat evenmin vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan worden verleend. In het Hotelbeleid is aangegeven dat onder andere in het gebied waar onderhavig bestemmingsplan betrekking op heeft terughoudend moet worden omgegaan met de uitbreiding van het aanbod van hotels. Ook is daarin neergelegd dat geen monofunctionele gevelwand mag ontstaan, hetgeen bijvoorbeeld kan worden voorkomen door gebruik van publieksfuncties op de begane grond, en dat de functiemenging dient te worden gehandhaafd en bij voorkeur te worden bevorderd. Het dagelijks bestuur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan, hiermee, gelet op het voorgaande, in strijd is.

In de omstandigheid dat de beoogde samenvoeging tussen de panden Leidsekade 88 en 89 mede tot doel strekt een verbetering ten aanzien van de brandveiligheid te creëren, heeft het dagelijks bestuur in redelijkheid geen grond hoeven zien voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet gebleken is dat de door Realistic in dat verband beoogde tweede vluchtweg niet op andere wijze gerealiseerd kan worden.

Het dagelijks bestuur heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat de mogelijkheid bestaat ter plaatse een kamerverhuurbedrijf te vestigen, niet tot gevolg heeft dat vervolgens vrijstelling zou moeten worden verleend voor een hotel. Anders dan Realistic betoogt kan niet worden staande gehouden dat een dergelijke functiewijziging geen wijziging betreft die planologisch relevante gevolgen heeft of een gebruik ten behoeve van woondoeleinden eenzelfde ruimtelijke uitstraling heeft als een gebruik als hotel.

2.10. Realistic heeft niet aannemelijk gemaakt dat door het dagelijks bestuur de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat aan haar plannen medewerking zou worden verleend. Bovendien hielden de gestelde "toezeggingen" verband met het destijds in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Het gerealiseerde bestemmingsplan, dat ten tijde van de besluitvorming gold, voorziet echter niet in de plannen van Realistic.

2.11. Het beroep is ongegrond.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2004, AWB 03/729 WW 44;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005

378.