Uitspraak 200501737/1


Volledige tekst

200501737/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tevan Olie B.V.", gevestigd te Gorinchem,
verzoekster,

en

burgemeester en wethouders van Gorinchem,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerder verzoekster krachtens artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht lasten onder dwangsom opgelegd in verband met overtreding van artikel 5, derde lid, van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 samen met bijlage II, onder f en h in de inrichting van verzoekster op het adres Handelskade 3 te Gorinchem.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer, A.A.H. Roorda en de heer Molenwijk, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door V. Buil, ambtenaar van de gemeente, en J.C. de Lange en A. Beljaars, gemachtigden, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (hierna: het Besluit) op de inrichting van toepassing is.

In artikel 5, tweede lid, van het Besluit is, voorzover hier van belang, bepaald dat degene die een inrichting drijft, een document voorhanden moet hebben waarin het gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen is vastgelegd.

In het derde lid is bepaald dat, ten einde het in het tweede lid bedoelde beleid te bepalen en uit te voeren, degene die een inrichting drijft, een veiligheidsbeheerssysteem moet invoeren. In het veiligheidsbeheerssysteem moeten de in bijlage II genoemde elementen aan de orde komen.

2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder een opsomming gegeven van onderdelen van het veiligheidsbeheerssysteem bij verzoekster die in strijd zouden zijn met artikel 5, derde lid, van het Besluit samen met bijlage II, onder f. In bijlage II, aanhef en onder f, is bepaald dat in het veiligheidsbeheerssysteem de planning voor noodsituaties aan de orde moet komen.

Hoewel verzoekster een deel van de door verweerder geconstateerde gebreken bestrijdt, is tussen partijen op zichzelf niet in geschil dat het veiligheidsbeheerssysteem niet geheel voldoet aan artikel 5, derde lid, van het Besluit samen met bijlage II, onder f. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met deze wettelijke bepaling, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2.1. Verzoekster heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat onlangs de organisatie binnen de inrichting is geprofessionaliseerd en dat er sinds september 2004 veel met het Besluit samenhangende projecten zijn en worden afgerond. Verder heeft zij ter zitting naar voren gebracht dat het Besluit veel ruimte laat voor interpretatie en dat gelet daarop verzoekster niet kan worden gehouden om maatregelen te treffen voordat deze maatregelen in overleg met, en met instemming van, verweerder zijn vastgesteld.

2.2.2. Dat verzoekster inmiddels maatregelen treft om de overtreding te beëindigen, betekent naar het oordeel van de Voorzitter niet dat verweerder niet meer met een last onder dwangsom zou mogen optreden. Verder stelt artikel 5, derde lid, van het Besluit de verplichting om een correct veiligheidsbeheerssysteem te hebben niet afhankelijk van overleg met, of instemming van, verweerder. Ook in zoverre behoefde verweerder geen aanleiding te zien om handhavend optreden achterwege te laten. Dat relatief gemakkelijk geschillen over de interpretatie van artikel 5, derde lid, van het Besluit kunnen ontstaan, maakt dat niet anders.

Gezien het voorgaande, en nu ook voor het overige is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waaronder verweerder zou moeten afzien van handhavend optreden, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de last tot beëindiging van overtreding van artikel 5, derde lid, van het Besluit samen met bijlage II, onder f.

2.3. In het bestreden besluit heeft verweerder verder verzoekster gelast om overtreding van artikel 5, derde lid, van het Besluit samen met bijlage II, onder h, te beëindigen. In bijlage II, aanhef en onder h, is bepaald dat in het veiligheidsbeheerssysteem audits en beoordeling aan de orde moet komen.

Volgens verweerder is, zo maakt de Voorzitter uit het verhandelde ter zitting op, het veiligheidsbeheerssysteem op dit punt in het bijzonder onvoldoende omdat er weliswaar een auditplanning aanwezig is, maar geen auditplan. Verzoekster heeft dit standpunt ter zitting bestreden. Volgens haar is bij een inrichting van aard en omvang als hier aan de orde een auditplan niet noodzakelijk, en voldoet de wijze waarop thans audits worden verricht aan artikel 5, derde lid, van het Besluit samen met bijlage II, onder h.

De Voorzitter constateert dat uit de tekst van de wettelijke bepalingen niet blijkt dat het maken van een auditplan zonder meer is vereist. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het ontbreken van dit plan meebrengt dat het veiligheidsbeheerssysteem van verzoekster, waar het gaat om de audits en beoordelingen, in strijd zou zijn met het Besluit. Hierin ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van burgemeester en wethouders van Gorinchem van 18 januari 2005, kenmerk 377/Milieu, voorzover het betreft de met betrekking tot overtreding van artikel 5, derde lid, van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, samen met bijlage II, onder h, opgelegde last, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het tegen het besluit gemaakte bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Gorinchem tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 665,57, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Gorinchem aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Gorinchem aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005

262.