Uitspraak 200306684/1


Volledige tekst

200306684/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2003, kenmerk 2003/18238, heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Venlo krachtens artikel 83 en 100a van de Wet geluidhinder, bezien in samenhang met artikel 2 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, voor veertien woningen hogere grenswaarden vastgesteld voor de geluidbelasting vanwege de aanleg en reconstructie van de Erkenkamp, de Kruisstraat en de Roermondseweg te Tegelen, gemeente Venlo.

Bij besluit van 30 september 2003, verzonden 7 oktober 2003, kenmerk 2003/41811, waar het besluit van 26 augustus 2003 geacht wordt deel uit van te maken, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 november 2003.

Bij brief van 18 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 juli 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Afschriften hiervan zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.M.E. Baten en ing. P.P.J. van Mierlo, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. O.H. Braken en ing. R.J.M. Pellegrom, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Venlo, vertegenwoordigd door ing. A.H.M. van Hagen, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. In het in bezwaar gehandhaafde besluit van 17 april 2003 heeft verweerder voor onder meer de woning van appellant, aan de [locatie 1], een hogere grenswaarde vastgesteld (maximaal 56 dB(A)).

2.2. De Afdeling overweegt op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting dat ter plaatse een reconstructie van een weg plaatsvindt in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder.

2.3. Ingevolge artikel 100a, eerste lid aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende - in dit geval 50 dB(A) - vaststellen, met dien verstande dat - voorzover hier van belang - de waarde niet hoger mag worden gesteld dan 65 dB(A) bij een reconstructie van een weg in stedelijk gebied.

Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (hierna: het Besluit) kunnen gedeputeerde staten toepassing geven aan artikel 100a, eerste lid, van de wet in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot de voordien geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat het vierde lid slechts toepassing vindt, indien het verzoek betrekking heeft op een te reconstrueren weg, die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen, of een zodanig verkeersverzamelfunctie zal vervullen, dat de reconstructie van die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg.

2.4. Appellant voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van een situatie waarin hogere waarden kunnen worden vastgesteld als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit. Hij stelt in dit kader dat ter vermindering van de geluidbelasting vanwege de weg, ter plaatse van zijn woning een geluidswal of -scherm kan worden gerealiseerd. Hij betoogt dat een geluidsscherm nauwelijks ruimte in beslag neemt en dat de verkeersveiligheid door het scherm niet in het geding komt. Hij voert verder aan dat, zo het realiseren van een geluidsscherm niet mogelijk is, dit te wijten is aan de locatie waarop de weg in het ontwerp-bestemmingsplan is geprojecteerd.

2.4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting vanwege het verkeer op de Kruisstraat op de gevel van de woning van appellant tot 50 dB(A), bezwaren ontmoet van verkeerskundige en financiële aard. Hij voert in dit kader aan dat een geluidsscherm de zichtafstand in het verkeer ontoelaatbaar belemmert waardoor de verkeersveiligheid in het geding komt. Ter zitting heeft hij aangegeven dat het afschermen van de bocht door middel van een scherm ontoelaatbaar is in verband met de veiligheid van fietsers en overstekende voetgangers. Tevens acht hij de kosten voor het realiseren van een geluidsscherm, dat relatief lang en hoog moet zijn wil het akoestisch effect hebben, ten behoeve van het verminderen van de geluidbelasting voor uitsluitend één woning, te hoog. Hij stelt daarnaast dat overige maatregelen bij de bron, mede vanwege financiële redenen, niet haalbaar zijn.

2.4.2. De Afdeling overweegt ten aanzien van de voorziene locatie van het aan te leggen wegvak dat uit artikel 2, vierde en vijfde lid, van het Besluit en uit de strekking van de Wet geluidhinder en het Besluit volgt dat een procedure tot vaststelling van hogere grenswaarden als onderhavige tot doel heeft dat de geluidbelasting die voortvloeit uit de realisering van planologische keuzen, wordt vastgelegd. Bezwaren met betrekking tot de inhoud van de planologische besluitvorming zelf vallen, voorzover zij geen betrekking hebben op de in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit genoemde voorwaarden, buiten het kader van de onderhavige procedure en kunnen reeds om die reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Niet betwist is dat de Kruisstraat een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen. Gelet hierop treft het bezwaar geen doel.

Ten aanzien van het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit, stelt de Afdeling op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting vast dat er vanwege de beperkte ruimte tussen de nieuwe weg en de woning van appellant ter plaatse geen geluidswal kan worden geplaatst. Wat betreft het plaatsen van een geluidsscherm ziet de Afdeling in hetgeen appellant aanvoert geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een geluidsscherm, mede gelet op de ligging van de woning van appellant ten opzichte van de Kruisstraat, de veiligheid voor de weggebruikers en de hoge kosten voor het plaatsen van een geluidsscherm, stuit op bezwaren van verkeerskundige en financiële aard.

Gezien het vorenstaande slaagt het beroep in zoverre niet.

2.5. Appellant voert aan dat verweerder is uitgegaan van onjuiste gegevens met betrekking tot de geschatte verkeersgroei van 1% in 2013 op de Kruisstraat. Hij betoogt dat een autonome groei van 2% gebruikelijk is.

2.5.1. Verweerder stelt dat vanwege een aantal verkeersvoorzieningen- en maatregelen in de omgeving van de Kruisstraat, waaronder de ingebruikneming van de verbindingsweg Streekweg-Zuiderbrug, verwacht wordt dat tot 2007 de verkeersgroei op de Kruisstraat maximaal 1% per jaar bedraagt. Ná 2007 zal de A73 in gebruik worden genomen, waardoor het wegverkeer naar verwachting zelfs afneemt ten opzichte van het door verweerder gehanteerde basisjaar 2002.

2.5.2. De Afdeling overweegt dat - anders dan appellant betoogt - de Wet geluidhinder noch een bij of krachtens deze wet vastgestelde regeling verweerder verplicht een verkeersgroei van 2% tot uitgangspunt te nemen. In hetgeen appellant aanvoert, ziet de Afdeling, mede gelet op het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van de veronderstelde maximale groei van 1% van het wegverkeer mocht uitgaan. Deze beroepsgrond faalt.

2.6. Appellant voert aan dat de geluidbelasting vanwege de Kruisstraat verkeerd is berekend. Daartoe betoogt hij dat verweerder in de berekeningen voor het nieuw aan te leggen gedeelte van de Kruisstraat ten onrechte de huidige verkeersintensiteit in beschouwing heeft genomen. Daarnaast stelt hij dat ten onrechte geen rekening is gehouden met cumulatie van geluid vanwege het nieuw aan te leggen wegvak en het aanwezige wegvak van de Kruisstraat.

2.6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geluidbelasting vanwege de Kruisstraat op een juiste wijze is berekend.

2.6.2. Bij het verzoek om vaststelling van hogere grenswaarden zijn de resultaten van een akoestisch en verkeerskundig onderzoek, neergelegd in het rapport van Cauberg-Huygen van 20 september 2002, kenmerk 2002.1626-1, gevoegd. Verweerder heeft zich bij het vaststellen van de hogere grenswaarden op dit rapport gebaseerd.

De Afdeling constateert, mede gelet op het deskundigenbericht, dat wat betreft de Kruisstraat de gehanteerde verkeersgegevens in de tekst van het rapport niet op alle punten overeenstemmen met de gebezigde verkeersgegevens in de bij het rapport behorende berekeningen. Zo wordt in de tekst van het rapport ervan uitgegaan dat op het nieuwe wegvak van de Kruisstraat geluidarm asfalt zal worden aangebracht; in de berekeningen wordt in Bijlage II, in de zogeheten lijst van wegen voor de toekomstige situatie, ervan uitgegaan dat het geluidarme asfalt wordt aangebracht op het reeds aanwezige wegvak van de Kruisstraat. Ook wordt in de tekst van het rapport voor het nieuwe wegvak uitgegaan van een hogere verkeersintensiteit dan voor het aanwezige wegvak, terwijl in de lijst van wegen voor de toekomstige situatie de hoogste verkeersintensiteit juist aan het aanwezige wegvak van de Kruisstraat is toegekend. In het deskundigenbericht wordt opgemerkt dat op grond van de in het rapport beschikbare gegevens niet kan worden beoordeeld of de verkeersgegevens op een juiste wijze in de rekenmodellen zijn ingevoerd. Gelet hierop concludeert de Afdeling dat evenmin kan worden beoordeeld of de in het rapport gemaakte berekeningen juist zijn uitgevoerd en derhalve of de geluidbelasting vanwege de Kruisstraat juist is berekend.

Nu de vastgestelde hogere waarde voor de geluidbelasting vanwege de Kruisstraat is gebaseerd op de berekeningen uit het rapport, is de Afdeling van oordeel dat het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig is voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.

2.7. Gelet op het vorengaande kan aan de overige aangevoerde beroepsgronden niet meer worden toegekomen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De gemaakte kosten voor het inroepen van ing. P.P.J. van Mierlo als deskundige komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien appellant er, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, niet in redelijkheid van uit heeft kunnen gaan dat deze deskundige een zinvolle bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de Afdeling van een voor de uitkomst van het geding mogelijk relevante vraag. Wat de reis- en verblijfkosten betreft van genoemde deskundige, is niet aangetoond dat het hier om kosten gaat die hij als deskundige redelijkerwijs heeft moeten maken. Zijn reis- en verblijfkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 30 september 2003, 2003/41811, voorzover het de woning van appellant betreft;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 859,58, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Limburg te worden betaald aan appellant;

IV. gelast dat de provincie Limburg aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005

414.