Uitspraak 200406649/1


Volledige tekst

200406649/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Dorpsraad Houthem St. Gerlach te Valkenburg aan de Geul,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 juni 2004 in het geding tussen:

appellant

en

de Kamer uit Gedeputeerde Staten van Limburg voor de behandeling van administratieve geschillen (lees: het college van gedeputeerde staten van Limburg).

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: de raad) afwijzend beslist op het verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. om de in die gemeente gelegen spoorwegovergang in de Strabekerveldweg te Houthem St. Gerlach te onttrekken aan het openbaar verkeer.

Bij besluit van 19 september 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) het daartegen door NS Railinfrabeheer B.V. ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van de raad vernietigd en het verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. ingewilligd.

Bij uitspraak van 28 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Daartoe op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld heeft NS Railinfrabeheer B.V, thans tevens handelend onder de naam ProRail, op 24 augustus 2004 en op 1 september 2004 een memorie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door [lid van appellant] en het college, vertegenwoordigd door P.H.W.M. Schoffelen en mr. M.P.T. Rongen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar ProRail, vertegenwoordigd door F.A.M. Hermans en A.C. van Hoof, werkzaam bij ProRail, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, in samenhang met artikel 8 van die wet, kan een weg, welke niet door het Rijk, een provincie of waterschap wordt onderhouden en waarop evenmin een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad der gemeente waarin de weg is gelegen.

Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wegenwet staat bij weigering door de raad beroep bij gedeputeerde staten open.

2.2. Het college heeft bij de beslissing op bezwaar de doelstelling van NS Railinfrabeheer B.V. om het aantal gelijkvloerse kruisingen, zoals de onderhavige, van wegen met spoorwegen in verband met het bevorderen van de veiligheid, zoveel mogelijk te verminderen, overgenomen. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheidsbelangen die met sluiting van de spoorwegovergang in de Strabekerveldweg zijn gediend zwaarder wegen dan de belangen die daartegen pleiten.

2.3. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college dit standpunt heeft kunnen innemen. Hij heeft in hoger beroep zijn betoog herhaald dat de spoorwegovergang openbaar moet blijven onder meer in verband met recreatieve doeleinden. Sluiting van de spoorwegovergang zal, aldus appellant, leiden tot grotere verkeersonveiligheid op de provinciale weg en de rotonde aan de Beekstraat aldaar.

2.4. De onderhavige spoorwegovergang, die is voorzien van een zogeheten Automatische Knipperlicht Installatie, is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van landbouwverkeer. Als gevolg van de wegonttrekking zal het verkeer vanuit Strabeek dat het spoor wel mocht kruisen om gronden of het gedeelte van de Beekstraat aan de overzijde van het spoor te bereiken een omweg moeten maken via de provinciale weg Strabeek, de rotonde Strabeek/Beekstraat en de Beekstraat van ongeveer 350 meter.

Niet is weersproken dat de weg waarop de spoorwegovergang aan de noordzijde uitkomt slechts bestaat uit enkele uitgespoelde karrensporen.

2.5. Ter beoordeling is of de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen sprake is van een zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet tot het onttrekken van de onderhavige spoorwegovergang aan het openbaar verkeer heeft kunnen komen.

2.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van een dergelijke onevenwichtigheid geen sprake is. Aan de door appellant aangevoerde argumenten met betrekking tot het gebruik als wandel- en ruiterroutes van de spoorwegovergang kan niet zodanig gewicht worden toegekend dat deze bij de onderhavige belangenafweging doorslaggevend zijn. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat niet is gebleken dat ten tijde van het nemen van de beslissing op beroep de spoorwegovergang deel uitmaakte van officiële, gemarkeerde, wandel- en/of ruiterroutes. Dat hierin, zoals appellant stelt, recentelijk verandering is gekomen doet hieraan niet af. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college dat de intensiteit van het weg- en voetgangersverkeer op de onderhavige spoorwegovergang niet hoog is, onjuist is. Evenmin is gebleken dat de alternatieve route uit een oogpunt van verkeersveiligheid, mede gelet op de aard en omvang van het verkeer, onaanvaardbaar is. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de mogelijkheid de spoorwegovergang te voorzien van een zogeheten Automatische Halve Overweg Boom, ziet de Afdeling geen aanleiding het oordeel van de rechtbank hieromtrent voor onjuist te houden.

De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat niet met succes kan worden staande gehouden dat het college niet het (algemeen) veiligheidsbelang, dat met de onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid is gediend, heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen die appellant naar voren heeft gebracht.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005

290.