Uitspraak 200406473/1


Volledige tekst

200406473/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], gevestigd te [plaatsen],

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 juni 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Stein.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) aan Tango CV (thans: Tango Holding B.V.) (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een carwash en het bouwen van een tankstation op het perceel kadastraal bekend gemeente Elsloo, sectie A, nummer 3522, plaatselijk gelegen Sanderboutlaan 23 te Elsloo.

Bij besluiten van 19 december 2000 en 13 februari 2002, voorzover thans bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 11 juli 2000 herroepen en aan vergunninghoudster - onder verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) - wederom bouwvergunning voor dit bouwplan verleend.

Bij uitspraak van 8 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht, voorzover thans van belang, het tegen het besluit van 13 februari 2002 door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.

De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 december 2003, zaak nr. 200302715/1, voorzover thans van belang, het daartegen door vergunninghoudster ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 april 2003 vernietigd en bepaald dat de rechtbank Maastricht de zaak opnieuw dient te behandelen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.

Bij uitspraak van 28 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het tegen het besluit van 13 februari 2002 door appellanten ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 19 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brieven van 28 september 2004 en 21 oktober 2004 heeft vergunninghoudster een memorie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.J.T. Austen, advocaat te Valkenburg aan de Geul, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Thomas, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn namens de vergunninghoudster verschenen mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en mr. A. Soos, gemachtigde. Voorts is verschenen [partij].

2. Overwegingen

2.1. Appellanten betogen onder meer dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat buiten de beroepstermijn bij brief van 14 mei 2004 nieuwe beroepsgronden zijn aangevoerd tegen de besluiten van 19 december 2000 en 13 februari 2002. Appellanten stellen in dit verband dat die brief een aanvulling van de gronden in het beroepschrift van 28 maart 2002 behelst en ruimschoots voor de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ingebracht.

2.1.1. Appellanten hebben in het inleidend beroepschrift van 28 maart 2002 en de stukken waarnaar in deze brief wordt verwezen geen inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van het college van 13 februari 2002, waarbij bouwvergunning is verleend aan vergunninghoudster, onder verlening van vrijstelling op de voet van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Na de vernietiging van de uitspraak van 8 april 2003 en de terugwijzing van de zaak, hebben appellanten bij brief van 14 mei 2004 alsnog inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd tegen de met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO verleende bouwvergunning.

2.1.2. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.

Ingevolge artikel 42 van de Wet op de Raad van State (hierna: de Wet RvS) bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet RvS, voorzover thans van belang, wijst de Afdeling de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien zij van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.

2.1.3. Uit de in artikel 42 van de Wet RvS aan de Afdeling gegeven opdracht om na gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de rechtbank te doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, vloeit voort dat de afdoening aldus van het geding dient te blijven binnen de grenzen van dat geding, zoals die tot dan toe in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep, zijn getrokken. In dat stadium van de procedure is geen ruimte voor het aanvoeren van nieuwe beroepsgronden.

Indien bij terugwijzing van een zaak op de voet van artikel 44, eerste lid, van de Wet RvS wel alsnog nieuwe beroepsgronden kunnen worden aangevoerd, dan heeft dat op dit punt rechtsongelijkheid tot gevolg. In de artikelen 42 en 44 van de Wet RvS is de afdoening door de Afdeling van de zaak na vernietiging in hoger beroep als hoofdregel gesteld. Terugwijzing naar de rechtbank kan bij uitzondering plaatsvinden indien zulks uit een oogpunt van goede procesvoering in een bepaald geval in het bijzonder aangewezen wordt geacht. Aan dit stelsel zou afbreuk worden gedaan indien het na terugwijzing wel mogelijk zou zijn nieuwe beroepsgronden aan te voeren, aangezien alsdan zaken na vernietiging veelal reeds om die reden zouden moeten worden teruggewezen teneinde ongelijkheid in rechtsbedeling te voorkomen.

Artikel 44 van de Wet RvS moet derhalve aldus worden opgevat dat een teruggewezen zaak moet worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding, zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing. De eerst bij brief van 14 mei 2004 aangevoerde beroepsgronden konden derhalve door de rechtbank niet in haar oordeel worden betrokken.

2.1.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht de in de brief van 14 mei 2004 voorgedragen beroepsgronden buiten de beoordeling van het beroep gelaten. Het betoog faalt.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005

218-430.