Uitspraak 200405838/1


Volledige tekst

200405838/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant 1] en de besloten vennootschap "Exploitatiemaatschappij De Voorste Heide B.V.", voorheen genaamd "A.V.O.B. B.V.", beide gevestigd te Oss,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 19 mei 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) aan de besloten vennootschap [partij], een tijdelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend van het bestemmingsplan "Uitbouw A50", voor de aanleg van een gronddepot voor schone en/of licht verontreinigde grond ten behoeve van de realisering van het knooppunt A50/A59.

Bij besluit van 26 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, aan de reeds aan de vrijstelling verbonden voorwaarden nog toegevoegd de voorwaarde dat de in het depot opgeslagen grond uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van en kwalitatief geschikt moet zijn voor werkzaamheden in het kader van de realisering van de uitbouw van de A50 en het knooppunt A50/A59, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 augustus 2004 heeft [partij] een reactie op het hoger beroepschrift gegeven. Bij brief van 3 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.F.M. van Erp, advocaat te Oss, en [directeur] van [appellant 1], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.M. van Zuijlen-Gerrits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. J.C.W. van Eekeren, advocaat te Nijmegen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college een tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan "Uitbouw A50" heeft kunnen verlenen. Volgens hen is de tijdelijkheid onvoldoende gewaarborgd. Daarnaast betogen zij dat de verlening van vrijstelling zich niet verdraagt met contractuele verplichtingen die de gemeente jegens hen heeft. Verder voeren zij aan dat het gronddepot een aantasting van ter plaatse aanwezige natuur- en cultuurhistorische waarden zal meebrengen. Dit klemt volgens hen te meer omdat een alternatieve locatie voor het gronddepot voorhanden is.

2.1.1. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat kan worden aangenomen dat het gronddepot niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven. In dit verband is van belang dat, gelet op de gekozen locatie en de wijze van inrichting van het depot, een nauwe samenhang bestaat tussen het gronddepot en de reconstructie van het in de onmiddellijke nabijheid gelegen verkeersknooppunt A50/A59. Ter zitting is gebleken dat het talud van de uit te bouwen rijksweg A50 gedeeltelijk zal worden aangelegd ter plaatse van het gronddepot. De bij de beslissing op bezwaar aan de vrijstelling toegevoegde voorwaarde dat de in het depot opgeslagen grond uitsluitend mag worden gebruikt voor die reconstructie en daarvoor kwalitatief geschikt moet zijn, strekt ertoe de verbondenheid tussen het gronddepot en de wegreconstructie uitdrukkelijk te bevestigen.

2.1.2. Voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten in de door appellanten bedoelde contractuele verplichtingen van de gemeente Oss geen aanleiding te zien medewerking aan de totstandkoming van het gronddepot te onthouden, bestaat geen grond.

2.1.3. Appellanten hebben hun stelling dat het gronddepot ter plaatse aanwezige natuur- en cultuurhistorische waarden zal aantasten niet onderbouwd. Ook anderszins zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij het verlenen van de vrijstelling onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van bescherming van bedoelde waarden. Wat betreft de door appellanten gestelde beschikbaarheid van een alternatieve locatie, moet voorop worden gesteld dat het college dient te beslissen omtrent de aanvraag zoals die bij hem is ingediend. Ter beoordeling staat of het college voor de bedoelde locatie in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van de tijdelijke vrijstelling. Indien de beoogde locatie op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van een alternatief slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien met dat alternatief een aanzienlijk beter resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is hier niet gebleken.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.

w.g. Zwart w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005

53-275.