Uitspraak 200405136/1


Volledige tekst

200405136/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Woudrichem,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 mei 2004 in het geding tussen:

[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2002 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) aan [verzoekers] € 9.075,60 aan planschadevergoeding toegekend en geweigerd gestelde opgekomen deskundigenkosten te vergoeden.

Bij besluit van 27 januari 2003 heeft de gemeenteraad het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de gemeenteraad opnieuw op het bezwaar beslist, thans met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2004. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 17 september 2004 hebben verzoekers van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door T.J.A. van Tilborg, ambtenaar van de gemeente Woudrichem, en [een van de verzoekers] zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Voor de beslissing op een verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) dient te worden beoordeeld of sprake is van een wijziging van het planologische regime, ten gevolge waarvan de verzoeker schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de planologische maatregelen, waarvan wordt gesteld dat zij de schade, waarvan vergoeding wordt verzocht, hebben veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet van belang, wat onder dat regime is gerealiseerd, doch hetgeen daaronder kon worden gerealiseerd.

2.2. Op 11 oktober 1979 heeft de gemeenteraad het bestemmingplan "Buitengebied" vastgesteld. Dit plan is door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: het college) op 28 april 1981 gedeeltelijk goedgekeurd en verwierf rechtskracht bij Koninklijk Besluit van 9 augustus 1985. De gronden, waarop met bouwvergunningen na vrijstellingen krachtens artikel 19 van de WRO een dorpshuis een schoolgebouw en een fietsenstalling zijn gerealiseerd, zijn in dit plan bestemd voor "agrarische doeleinden, klasse AB". Het college heeft aan deze bestemming goedkeuring onthouden. Bij het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1988", door de gemeenteraad vastgesteld bij besluit van 20 maart 1989, is aan het desbetreffende gebied de bestemming "agrarisch kernrandgebied, klasse AK" toegekend. Het college heeft dit bestemmingsplan bij besluit van 11 februari 1990 gedeeltelijk goedgekeurd.

Het college van burgemeester en wethouders heeft ter zake van de desbetreffende gronden bij besluit van 4 oktober 1996 vrijstelling krachtens artikel 19 WRO en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dorpshuis. Bij besluit van 21 juli 1997 heeft het vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schoolgebouw en bij besluit van 20 september 1999 vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van enkele bouwwerken ten behoeve van een fietsenstalling. Het verzoek heeft betrekking op de gestelde schade ten gevolge van deze besluiten.

2.3. De gemeenteraad heeft de toe te kennen schadevergoeding vastgesteld op basis van een advies van Adviesbureau Van Montfoort van 27 september 2001. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat bij maximale benutting van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1988" en de daarin opgenomen vrijstellingsbepaling voor verzoekers geen sprake was van vrij uitzicht, omdat ter plekke een agrarisch hulpgebouw kon worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 vierkante meter en geen eisen waren gesteld aan de situering en hoogte ervan, zodat het gebouw ingevolge de in de Bouwverordening opgenomen begrenzingen een maximale hoogte van 15 meter kon hebben. Voorts heeft de gemeenteraad € 6.806,70 van de gestelde schade voor rekening van verzoekers gelaten, omdat het in 1987 vastgestelde Dorpsplan Andel, waarin op het desbetreffende terrein woningbouw was voorzien, voor hen aanleiding had moeten vormen om er rekening mee te houden dat de planologische situatie voor hen in ongunstige zin zou kunnen veranderen en zij dat risico kennelijk hebben aanvaard.

2.4. De rechtbank heeft het besluit van 27 januari 2003 vernietigd wegens ondeugdelijkheid van de aldus er aan ten grondslag gelegde motivering. Zij heeft daartoe overwogen dat, samengevat weergegeven, maximale benutting van de in het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1988" opgenomen vrijstellingsmogelijkheid voor het oprichten van melkstallen, schuilgelegenheden voor vee, veldschuren en dergelijke, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zal plaatsvinden, omdat een hoogte van 15 meter voor melkstallen, schuilgelegenheden voor vee, veldschuren en soortgelijke agrarische hulpgebouwen zo onwaarschijnlijk is, dat daarvan niet mag worden uitgegaan en een redelijke uitleg van de vrijstellingsbepaling met zich brengt dat silo's daaronder niet mede begrepen mogen worden en voorts dat het vastgestelde Dorpsplan Andel geen uitvoering heeft gekregen, nu in 1988 bij de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" op dit gebied de bestemming "Agrarisch kernrandgebied klasse AK" is gelegd en voor verzoekers bij de aankoop op 20 november 1989 van het perceel, waarop in 1993 het woonhuis is opgericht (hierna: het perceel) derhalve geen aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in voor hen ongunstige zin zou veranderen.

2.5. De klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat maximale benutting van de in het bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsmogelijkheid met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zal plaatsvinden, is terecht voorgedragen. Bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, als hier aan de orde, mag in beginsel van de maximale benuttingsmogelijkheden van het oude en nieuwe regime worden uitgegaan. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden moet daarvan worden afgeweken. In dit geval is niet aannemelijk gemaakt dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid valt uit te sluiten dat onder het regime van de gemeentelijke bouwverordening agrarische hulpgebouwen van 15 meter hoog zouden zijn opgericht. Dat dergelijke gebouwen, naar de rechtbank heeft overwogen, doorgaans geen grotere nokhoogte hebben dan 5 meter, doet daaraan niet af. De gemeenteraad heeft deze planologische mogelijkheid dan ook bij zijn besluitvorming op het verzoek om schadevergoeding mogen betrekken.

2.6. De gemeenteraad klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor verzoekers ten tijde van de aankoop van het perceel geen aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in voor hen ongunstige zin zou veranderen.

2.6.1. De oprichting van de bouwwerken die met bouwvergunning na vrijstelling krachtens artikel 19 WRO zijn gerealiseerd was voor verzoekers ten tijde van de aankoop niet voorzienbaar. Of desalniettemin sprake is van beperkte risicoaanvaarding, als waarvan de gemeenteraad uitgaat, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of voor verzoekers als redelijk denkende en handelende kopers ten tijde van de aankoop van het perceel aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in voor hen ongunstige zin zou veranderen.

Op 31 augustus 1987 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van de vaststelling van het streekplan van de provincie Noord-Brabant het Dorpsplan Andel vastgesteld. Daarin is de ruimtelijke ontwikkeling voor de kern Andel voor de periode 1987-1999 vastgelegd. Uit de bij dit plan behorende kaart blijkt dat op de locatie, waar het dorpshuis, het schoolgebouw en de fietsenstalling zijn gerealiseerd, 35 woningen waren voorzien. Aan dit plan is in ruime mate bekendheid gegeven, onder meer door huis-aan-huis verspreiding van informatie en inspraak-avonden. Nu verzoekers in 1980 in Andel de familieonderneming hebben overgenomen en sedertdien hebben voortgezet, moeten zij geacht worden op de hoogte te zijn geweest van het Dorpsplan en was het aan hen zich daaromtrent desgewenst nader te informeren. In die situatie moesten verzoekers als redelijk denkende en handelende kopers rekening houden met de kans dat de planologische situatie in voor hen ongunstige zin zou veranderen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, maakt de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" in 1988, waarbij op de desbetreffende gronden de bestemming "Agrarisch kernrandgebied, klasse AK" is gelegd, dat niet anders, omdat deze herziening noodzakelijk was vanwege de door gedeputeerde staten aan het bestemmingsplan "Buitengebied" onthouden goedkeuring en aan het Dorpsplan niet afdoet.

De grief slaagt.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 mei 2004 in zaak nr. 03/802 WET;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005

18-362.