Uitspraak 200403172/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2005:AT1998
- Datum uitspraak
- 23 maart 2005
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 30 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan Orpheus N.V. Schouwburg en Congrescentrum (hierna: Orpheus) met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een schouwburg en congrescentrum op het perceel, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AA, nummer 2771, plaatselijk bekend Churchillplein 1 te Apeldoorn (hierna: het perceel). Voorts heeft het college bij dat besluit vrijstelling verleend van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening.
- Hoger beroep
- Bouwen
200403172/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 maart 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan Orpheus N.V. Schouwburg en Congrescentrum (hierna: Orpheus) met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een schouwburg en congrescentrum op het perceel, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AA, nummer 2771, plaatselijk bekend Churchillplein 1 te Apeldoorn (hierna: het perceel). Voorts heeft het college bij dat besluit vrijstelling verleend van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening.
Eveneens bij besluit van 30 mei 2002 heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een parkeergarage op het perceel.
Bij besluit van 11 september 2002 heeft het college op aanvraag van Orpheus aan haar bouwvergunning verleend voor het veranderen van de hoogte van de drie trappenhuisjes van de parkeergarage en het besluit van 30 mei 2002 in die zin gewijzigd.
Bij besluiten van 21 maart 2003 heeft het college de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2004, verzonden op 8 maart 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 maart 2004 heeft het college op aanvraag van Orpheus met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO aan haar vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee trappenhuizen op het dek van de parkeergarage en de besluiten van 30 mei en 11 september 2002 in die zin gewijzigd.
Tegen de genoemde uitspraak van de rechtbank hebben appellant sub 1 en appellanten sub 2 bij brieven van 15 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 4 juli 2004. Appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 5 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Orpheus, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn.
2. Overwegingen
2.1. Indien hangende een bezwaar- of beroepschriftprocedure met betrekking tot een bouwvergunning bij nader besluit naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag bouwvergunning wordt verleend voor een wijziging van het bouwplan waarvoor de eerdere bouwvergunning is verleend, zijn op dat nadere besluit de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing, mits die wijziging van ondergeschikte aard is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor een dergelijke wijziging volgens vaste jurisprudentie geen nieuwe bouwaanvraag nodig zou zijn geweest.
2.2. Bij besluit van 11 september 2002 heeft het college bouwvergunning verleend voor het veranderen van de hoogte van de trappenhuisjes. Die verandering betreft, gelet op haar omvang in verhouding tot de omvang van het bouwplan voor de gehele parkeergarage, waarvoor op 30 mei 2002 vergunning is verleend, en op haar geringe ruimtelijke uitstraling een wijziging van ondergeschikte aard. Het college heeft, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, het bezwaar op goede gronden mede gericht geacht tegen het besluit van 11 september 2002, en dat besluit dan ook terecht bij zijn besluiten van 21 maart 2003 betrokken.
2.3. De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college de bouwplannen, waarvoor op 30 mei en 11 september 2002 vergunning is verleend, bij de besluiten van 21 maart 2003 terecht aan het bestemmingsplan "Beekpark, 1e herziening, locatie Orpheus" heeft getoetst. In de omstandigheid dat alsnog bij uitspraak van 9 april 2003 door de Afdeling goedkeuring is onthouden aan de in artikel 3.11, vierde lid, van de planvoorschriften opgenomen bebouwingsmatrix, voorzover hieraan een bepaling is toegevoegd omtrent de afstand van bebouwing tot het hart van een bijzondere boom, heeft zij terecht geen grond gezien voor een ander oordeel, omdat aan de vernietiging van het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Gelderland ten aanzien van dat bestemmingsplan geen terugwerkende kracht kan worden toegekend. Het betoog van appellanten terzake faalt derhalve.
2.4. Voorts heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat de groutankers, die ter stabilisatie van de bouw van de parkeergarage zijn aangebracht, tijdelijke voorzieningen betreffen, die geen deel uitmaken van het bouwplan. Het betoog van appellant sub 1 dat de groutankers in strijd met de ter plaatse geldende bestemming "Groenvoorziening" zijn aangebracht, wat daar verder ook van zij, heeft de rechtbank derhalve terecht niet tot het oordeel gebracht dat het bouwplan voor de parkeergarage in strijd is met het bestemmingsplan.
2.5. De rechtbank heeft aldus met juistheid geoordeeld dat de bouwplannen, waarvoor bij besluiten van 30 mei en 11 september 2002 vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend, ten tijde van de besluiten van 21 maart 2003 in overeenstemming waren met het bestemmingsplan "Beekpark, 1e herziening, locatie Orpheus".
2.6. Gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, wordt niet toegekomen aan een afweging van belangen. Het betoog van appellanten sub 2, dat de rechtbank heeft miskend dat zij overlast ondervinden van het laden en lossen bij de schouwburg en het congrescentrum, faalt daarom.
2.7. Bij besluit van 4 maart 2004 heeft het college op aanvraag van Orpheus met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee trappenhuizen op het dek van de parkeergarage en de besluiten van 30 mei en 11 september 2002 in die zin gewijzigd. Dit besluit betreft, evenals het besluit van 11 september 2002 en om dezelfde redenen, een wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard. Het hoger beroep van appellanten moet, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 4 maart 2004.
2.8. Omdat de Afdeling alsnog goedkeuring heeft onthouden aan de in artikel 3.11, vierde lid, van de planvoorschriften opgenomen bebouwingsmatrix, voorzover hieraan een bepaling is toegevoegd omtrent de afstand van bebouwing tot het hart van een bijzondere boom, diende bij het besluit van 4 maart 2004 ingevolge artikel 3.9, tweede lid, van de planvoorschriften een afstand van 10 meter van de bebouwing tot het hart van een bijzondere boom in acht te worden genomen. Uit de stukken is gebleken en ter zitting is bevestigd dat de trappenhuizen, waarvoor bij dat besluit bouwvergunning en vrijstelling ten aanzien van de hoogte is verleend, aan die afstand voldoen. Voorzover het betoog van appellanten hiertegen is gericht faalt het derhalve.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005
66-378.