Uitspraak 200409662/2


Volledige tekst

200409662/2.
Datum uitspraak: 22 februari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], allen wonende dan wel gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 22 oktober 2004 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 10 seniorenwoningen, 12 zorgappartementen en een winkelruimte op het terrein tussen de Vicariestraat, de Langestraat en de Korte Kerkstraat te Huissen.

Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het daartegen door onder meer verzoekers gemaakte bezwaar gegrond verklaard, alsnog vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 2.5.30. van de gemeentelijke bouwverordening en de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO en de bouwvergunning gehandhaafd.

Bij uitspraak van 22 oktober 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 29 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 december 2004.

Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college, opnieuw beslissend op het door verzoekers gemaakte bezwaar, dit gegrond verklaard, vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 2.5.30. van de gemeentelijke bouwverordening en de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO en de bouwvergunning in zoverre gehandhaafd dat die geen betrekking meer hebben op het oprichten van een tuinmuur tussen het appartementengebouw B en het rijksmonument.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Het door verzoekers bij brief van dezelfde datum bij de rechtbank Arnhem ingestelde beroep tegen dit besluit, heeft de griffier van die rechtbank doorgezonden naar de Afdeling ter behandeling. Bij brief van 24 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 februari 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. drs. I. Nauta, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door E.P.H. Weijde-Leenders, ambtenaar van de gemeente Lingewaard, zijn verschenen. Voorts is daar de Stichting Lingewaard Wonen, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, omdat de bouw van een drie meter hoge tuinmuur tussen gebouw B in het bouwplan - op 3 m afstand naast het rijksmonument - en het naastgelegen, beschermde rijksmonument aan de Korte Kerkstraat 2 tot gevolg heeft dat dit rijksmonument "in enig opzicht wordt gewijzigd", hetgeen ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 verboden is zonder vergunning krachtens die wet, en zodanige vergunning niet is verleend. De overige beroepsgronden heeft de voorzieningenrechter verworpen.

Blijkens de hernieuwde beslissing op bezwaar van 7 december 2004 heeft de vrijstelling en de bouwvergunning geen betrekking meer op het oprichten van die tuinmuur en zijn de vrijstelling en de bouwvergunning voor het overige gehandhaafd. Dit onderdeel van het nieuwe besluit is niet in hoger beroep aangevochten.

2.2. Voorts zijn besluiten in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de daartegen ingebrachte beroepsgronden (voor het overige) heeft verworpen.

2.3. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak en de hernieuwde beslissing op bezwaar in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005

291/381.