Uitspraak 200405280/1


Volledige tekst

200405280/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Aalten, op voorstel van de commissie Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting van 26 augustus 2003, het bestemmingsplan "De Driehoek" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 mei 2004, nr. RE2003.103897, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 31 augustus 2004 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2005, waar [twee der appellanten in persoon], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad ing. I.J. van der Hoogte, ambtenaar van de gemeente, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Aalten tussen de Varsseveldsestraatweg, de Nijverheidsweg en het Lage Veld en heeft een oppervlakte van ongeveer 2,5 hectare. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een terrein voor de vestiging van perifere detailhandelsbedrijven en andere lichte bedrijvigheid.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Perifere detailhandelsvoorzieningen en Bedrijfsdoeleinden -PDV/B-". Hiertoe voeren zij aan dat de ontwikkeling van een bedrijvenlocatie en de gekozen ontsluitingsweg zullen leiden tot een vergroting van de verkeersonveiligheid en verkeersdruk. Het plan zal verder leiden tot de kap van een monumentale eik en zwerfvuil in de omgeving. Het woongenot zal volgens hen worden aangetast gelet op de mogelijk gemaakte bouwhoogtes en vanwege de te ondervinden geluidhinder. Voor een bedrijventerrein zijn bovendien alternatieve plaatsen voorhanden, aldus appellanten.

2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het voorziene bedrijventerrein de verkeersveiligheid op de Varsseveldsestraatweg niet zal beïnvloeden. De ontsluiting van het bedrijventerrein op de Nijverheidsweg zal naar zijn mening niet leiden tot een onaanvaardbare verkeersbelasting. Wat betreft de bouwhoogte zijn in de voorschriften regels gesteld waarmee massale bouwmassa's kunnen worden voorkomen, aldus de gemeenteraad.

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien de plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd. Hij baseert zich daarbij mede op de reactie van de gemeenteraad op de ingebrachte zienswijzen.

2.6. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als "Perifere detailhandelsvoorzieningen en Bedrijfsdoeleinden -PDV/B-" aangewezen gronden bestemd voor de vestiging van perifere detailhandel en het uitoefenen van industriële, ambachtelijke, transport- en groothandelsbedrijven, niet zijnde zelfbedieningsgroothandel, voor zover deze bedrijven voorkomen in de milieucategorieën 1 en 2, zoals vermeld in de bij de voorschriften behorende lijst van bedrijfstypen. Ingevolge het vijfde lid, onder d, bedraagt de bouwhoogte van de gebouwen minimaal 3,5 meter en maximaal 10,5 meter. Indien op een bouwperceel meerdere bedrijfsgebouwen worden gebouwd dienen deze ingevolge het vijfde lid, onder e, aan elkaar vast te worden gebouwd met dien verstande dat de gebouwen elkaar aan beide zijden moeten overlappen over een breedte van minimaal vijf meter. Het hoogteverschil van de aan elkaar vast gebouwde bedrijfsgebouwen bedraagt ingevolge dit artikelonderdeel minimaal twee meter.

2.6.1. Gelet op de stukken acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat een behoefte bestaat aan het ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein in de gemeente. Verweerder heeft deze ontwikkeling in overeenstemming kunnen achten met het gemeentelijke beleid om ruimte te bieden aan perifere detailhandelsbedrijven en het verplaatsen van hinderlijke bedrijven uit de woonwijken.

In de door appellanten overgelegde stukken ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verkeerssituatie op de Varsseveldsestraatweg, waarvan niet in geding is dat deze niet zonder problemen is, door het voorziene bedrijventerrein negatief zal worden beïnvloed. Daarbij acht zij van belang dat het plan het mogelijk maakt langs het bedrijventerrein een groenstrook met een breedte van ongeveer 6,5 meter in te richten alsmede dat de toegang tot het bedrijventerrein is voorzien aan de Nijverheidsweg. Voorts is niet gebleken dat de wegbeheerder geen maatregelen kan treffen om de verkeersonveilige situatie op deze weg, die naar uit de stukken blijkt met name wordt veroorzaakt door het wegverloop en de hoge rijsnelheden, te verbeteren.

Wat betreft de ontsluiting op de Nijverheidsweg overweegt de Afdeling dat, mede gelet op de relatief kleine omvang van het bedrijventerrein, niet aannemelijk is gemaakt dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze ontsluitingsweg alsmede de Nijverheidsweg zelf kunnen voorzien in de te verwachten verkeersafwikkeling.

Uit de stukken blijkt voorts dat de kap van de monumentale eik nodig is om redenen van een goede en duurzame invulling van het terrein. Van de zijde van het gemeentebestuur is aangegeven dat is voorzien in herplant van drie rode beuken in het plangebied. Verder is niet gebleken dat vanwege het bedrijventerrein met het ontstaan van meer zwerfvuil rekening moet worden gehouden.

Voor zover het de gevolgen voor het woongenot van appellanten betreft overweegt de Afdeling dat de planregeling voorziet in gedifferentieerde bouwhoogtes waarmee massale bouwmassa's voorkomen kunnen worden. De mogelijk gemaakte bouwhoogtes zijn voor een terrein als het onderhavige niet ongebruikelijk. Voorts is niet gebleken dat appellanten op hun percelen niet kunnen voorzien in het aanplanten van afschermende beplanting. Wat betreft de geluidhinder acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat, gelet op de ligging van de woningen van appellanten direct langs de verkeersdrukke Varsseveldsestraatweg, voor een substantiële toeneming van de geluidbelasting vanwege het bedrijventerrein dient te worden gevreesd.

Wat betreft de door appellanten bedoelde andere plaatsen voor het bedrijventerrein overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de totstandkoming van het bedrijventerrein dan aan de door appellanten gestelde belangen.

2.6.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.

Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005

371.