Uitspraak 200409341/2


Volledige tekst

200409341/2.
Datum uitspraak: 18 februari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2004 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn het bestemmingsplan "1e partiële herziening van het bestemmingsplan Kanaaloevers-Welgelegenpark" (hierna: de planherziening) vastgesteld.

Bij besluit van 26 oktober 2004, nr. RE2004.42965, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 7 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 december 2004.
Bij brief van 21 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2005, waar verzoekers beiden in persoon zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad A.A.J. Boogmans, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Verweerder is met kennisgeving niet ter zitting vertegenwoordigd.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De planherziening voorziet onder meer in een regeling voor ondergronds bouwen binnen het gebied van het bestemmingsplan "Kanaaloevers-Welgelegenpark" (hierna: het bestemmingsplan).

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoekers stellen dat verweerder het plan, voor zover dat ziet op de situatie aan de achterzijde van hun woning, ten onrechte heeft goedgekeurd en verzoeken in zoverre om schorsing van dit besluit. Het plan brengt volgens hen met zich dat de toegangsweg tot hun garage, die is gelegen op gronden achter hun perceel, door de aanleg van een hellingbaan voor een ondergrondse parkeergarage zal komen te vervallen. Verweerder heeft volgens hen onvoldoende met hun belangen rekening gehouden. Daarbij wijzen zij erop dat de toegangsweg zich er al sinds 1960 bevindt en dat van gemeentewege is toegezegd dat getracht zal worden hun perceel via deze weg toegankelijk te houden.

2.4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit onder meer op het standpunt dat de in de planherziening opgenomen wijzigingen niet direct betrekking hebben op de bereikbaarheid van de achterzijde van het perceel van verzoekers. Reeds in het bestemmingsplan is voorzien in het mogelijke vervallen van de toegangsweg, aldus verweerder.

2.5. Het thans voorliggende plan is de eerste herziening van het bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 23 september 1999 en door verweerder goedgekeurd op 25 april 2000. Verzoekers hebben tegen dit besluit van verweerder geen beroep ingesteld. Het goedkeuringsbesluit is door de Afdeling bij uitspraak van 28 november 2001 in zaak no. 200002658/1 op andere punten gedeeltelijk vernietigd, waarna verweerder op 11 maart 2003 een nieuw besluit omtrent de goedkeuring heeft genomen. Hiertegen is geen beroep ingesteld. Het bestemmingsplan is derhalve onherroepelijk.

2.5.1. De Voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan geen onderwerp van geschil meer kan zijn. Hij kan het thans voorliggende verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan inhoudelijk beoordelen indien dit zich richt op een onderdeel van het bestemmingsplan dat met de planherziening is gewijzigd.

2.5.2. De toegangsweg tot de garage van appellanten is gelegen op gronden waaraan in het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf" is toegekend. De bestemmingsplankaart is op deze punten door de planherziening niet gewijzigd.

Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart als "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal twee aaneengesloten woningen. Ingevolge het bepaalde onder b zijn op deze gronden gemengde doeleinden toegestaan indien dit op de plankaart is aangeduid. Ingevolge het bepaalde onder c zijn de gronden voorts bestemd voor ondergrondse parkeervoorzieningen tot 1,2 meter boven maaiveld, uitsluitend ter hoogte van de op de plankaart voorkomende aanduiding "parkeergarage toegestaan". In het tweede artikellid is, voor zover van belang, bepaald dat op de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend mogen worden gebouwd woningen, bebouwing ten behoeve van de gemengde doeleinden als bedoeld in het eerste lid, onder b, bijgebouwen, bouwwerken ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen en andere bouwwerken. Uit de plankaart van het bestemmingsplan blijkt dat de aanduiding "parkeergarage toegestaan" is toegekend aan een plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat ziet op gronden schuin achter het perceel van verzoekers waar (gestapelde) aaneengesloten woningen zijn voorzien.

Met de planherziening is artikel 3.1, eerste lid, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan in die zin gewijzigd dat de op de plankaart als "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd zijn voor ondergrondse ruimten welke een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de bestemmingen genoemd in het eerste lid, onder a en b, waaronder in ieder geval begrepen fietsenstallingen, bergruimten en parkeergarages. Het hiervoor weergegeven gedeelte van het tweede artikellid is in die zin gewijzigd dat op en in de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend mogen worden gebouwd woningen, bebouwing ten behoeve van de gemengde doeleinden als bedoeld in het eerste lid, onder b, bijgebouwen, bebouwing ten behoeve van ondergrondse ruimten als bedoeld in het eerste lid, onder c, en andere bouwwerken. Voorts is met de planherziening aan artikel 3.1 een nieuw lid 6.1 toegevoegd dat luidt als volgt: "Voor het bouwen van ondergrondse ruimten gelden de volgende regels: a. ondergrondse ruimten mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gerealiseerd; b. ondergrondse ruimten zijn toegestaan tot maximaal 1,2 meter boven maaiveld; c. ondergrondse ruimten zijn toegestaan in maximaal 2 bouwlagen.". De hiervoor bedoelde aanduiding "parkeergarage toegestaan" is met de planherziening komen te vervallen.

Uit het voorgaande volgt dat het bestemmingsplan niet in de weg stond aan de mogelijke bouw van een hellingbaan op de gronden met de door verzoekers bedoelde toegangsweg naar de voorziene parkeergarage onder de hiervoor bedoelde (gestapelde) aaneengesloten woningen. Deze mogelijkheid bestaat voor deze gronden ingevolge de planregeling met de planherziening onverkort. Wel maakt de planherziening het, anders dan het bestemmingsplan, mogelijk op de als "erf" aangeduide gronden een ondergrondse parkeergarage te bouwen. Dit verschil is echter voor de beoordeling van het verzoek niet relevant, nu dit onverlet laat dat de mogelijke bouw van een hellingbaan met als mogelijk gevolg de beëindiging van het gebruik van de toegangsweg zowel in het bestemmingsplan als in de planregeling met de planherziening is voorzien.

2.5.3. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient mitsdien te worden afgewezen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2005

371.