Uitspraak 200404762/1


Volledige tekst

200404762/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 april 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het bestuur van het Jachtfonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2001 (kenmerk JF2001.30647) heeft het bestuur van het Jachtfonds (hierna: het bestuur) besloten appellant, naar aanleiding van zijn verzoek om een tegemoetkoming in de op zijn perceel (FWI-nummer) […] door overzomerende kol- en grauwe ganzen aangerichte wildschade, een tegemoetkoming te verlenen van ƒ 3046,00 (€ 1382,21).

Bij besluit van 20 februari 2003 heeft het bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 28 juli 2004 heeft het bestuur van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M. de Jonge, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.J. Oost en H.W.M. van Welie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Jachtwet, voorzover hier van belang, heeft het Jachtfonds tot taak het in stand houden te bevorderen van niet tot het in artikel 8, eerste lid, van deze wet genoemd wild behorende wildsoorten, welker handhaving in de vrije natuur waardevol is en de belangen van de landbouw met betrekking tot de jacht te dienen.

Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Jachtwet tracht het Jachtfonds het in het eerste lid omschreven doel te bereiken door het ter hand nemen of bevorderen van wetenschappelijk onderzoek, het bevorderen van voorlichting en opleiding, het bevorderen van maatregelen tot voorkoming van schade door wild en door het treffen van andere maatregelen, welke voor de verwezenlijking van het in het eerste lid omschreven doel van belang kunnen zijn. Deze maatregelen kunnen ook bestaan in het verlenen van tegemoetkomingen in door wild aangerichte schade, met inachtneming van door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (tot 1 juli 2003: Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) (LNV) te stellen regelen.

Ingevolge artikel 2 van de Regelen vergoeding door wild aangerichte schade (Stcrt. 1978, 200; hierna: de Regelen), voorzover hier van belang, kan door het bestuur van het Jachtfonds een tegemoetkoming worden verleend aan de grondgebruiker in door wild aangerichte schade aan de landbouw.

Ingevolge artikel 3 van de Regelen (inwerkingtreding 1 april 2002, Stcrt. 2002, 47) wordt de hoogte van de door wild aangerichte schade door het bestuur van het Jachtfonds bepaald.

2.2. Het bestuur heeft op 12 oktober 2001 twee besluiten genomen. Het eerste besluit (FWI-nummer) […] betreft een tegemoetkoming van ƒ 3046,00 (€ 1382,21) voor een perceel van appellant van 4,5 hectare. Het tweede besluit (FWI-nummer) […] betreft een tegemoetkoming van ƒ 3065,00 (€ 1390,84) voor een perceel van appellant van 6,5 hectare.

Anders dan appellant meent, dient gelet op de inhoud van zijn bezwaarschrift met de rechtbank te worden vastgesteld dat uitsluitend tijdig bezwaar is gemaakt tegen eerstgenoemd besluit. Dat bij brief van 3 januari 2002 in de aanvullende gronden van het bezwaarschrift beide percelen worden genoemd, maakt dit niet anders, nu niet binnen de voor de indiening van een bezwaarschrift geldende termijn van zes weken bezwaar is gemaakt tegen het tweede besluit. De rechtbank heeft derhalve terecht de omvang van het geschil beperkt tot het geschil over de hoogte van de bij het eerste besluit vastgestelde tegemoetkoming, waarop het besluit op bezwaar uitsluitend betrekking heeft. Gelet hierop wordt dan ook voorbijgegaan aan hetgeen appellant heeft aangevoerd ten aanzien van het tweede besluit.

2.3. In opdracht van de wildschadecommissie voor de provincie Gelderland, die ten tijde van de beslissing van 12 oktober 2001 als taak had het bestuur te adviseren omtrent de hoogte van de schadevergoeding, heeft K. Overvest (hierna: Overvest) van de stichting "Stichting EAT", op 5 juli 2000 en 1 augustus 2000 de op het perceel ontstane schade getaxeerd. Verder heeft hij op 5 augustus 2000 met medetaxateur H. Vink van "Taxatiebureau Vink" de eindtaxatie van die schade verricht, waarna op 1 september 2000 eindrapport is opgemaakt. De conclusie van deze taxateurs is dat door de ganzen een oogstverlies is ontstaan van 15% ten opzichte van de potentiële opbrengst van het betreffende perceel. Door de oppervlakte van het perceel te vermenigvuldigen met de opbrengst per hectare, de basisprijs per kilo en het schadepercentage is de schade bepaald op ƒ 3206,25 (€ 1454,93). Deze taxatie is door de wildschadecommissie overgenomen. Bij brief van 21 augustus 2000 hebben Vink en Overvest gereageerd op hetgeen appellant tegen deze taxatie bij de wildschadecommissie heeft aangevoerd. Bij brief van 20 december 2000 heeft de wildschadecommissie appellant geadviseerd zich tot het bestuur van het Jachtfonds te wenden met het verzoek om een tegemoetkoming in de door hem geleden schade (van ƒ 3206,00 (€ 1454,82)). Bij het besluit van 12 oktober 2001 is de tegemoetkoming bepaald op ƒ 3046,00 (€ 1382,21), zijnde 95% van het schadebedrag.

Appellant heeft een tegenonderzoek, gedateerd op 4 januari 2001, laten verrichten door M. van den Heuvel (hierna: Van den Heuvel), beëdigd taxateur land- en tuinbouw te Kampen. In de brieven van 26 februari 2001, 23 maart 2001 en 25 februari 2002 hebben de taxateurs van de wildschadecommissie desgevraagd gereageerd op dit tegenonderzoek.

2.4. Bij de beslissing op bezwaar heeft het bestuur ten aanzien van de taxatie die door Overvest en Vink is verricht, overwogen dat deze door beëdigd taxateurs is verricht, die werken volgens de Richtlijnen voor opstellen taxatierapport en uitvoering taxaties, en dat deze taxatie op juiste wijze is uitgevoerd. Ten aanzien van het tegenonderzoek van Van den Heuvel heeft het bestuur bij dit besluit overwogen dat dit, gelet op hetgeen door Overvest en Vink daarover is opgemerkt, niet tot een andere conclusie leidt.

2.5. In geschil is of het bestuur zich op de door de taxateurs van de wildschadecommissie verrichte taxatie heeft kunnen beroepen en derhalve heeft kunnen aansluiten bij de conclusie van deze taxateurs, dat de op het perceel ontstane schade gedeeltelijk is veroorzaakt door zaaduitval ten gevolge van overrijpheid, zware regenval en maaiverlies. Appellant is van mening dat de op zijn perceel ontstane schade geheel door ganzen is veroorzaakt, zodat aan hem een hogere tegemoetkoming had dienen worden toegekend.

2.5.1. Voorzover door appellant in dit kader is aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van een "rapport/bezichtiging" van 27 juli 2000 en dat ook niet heeft ontvangen en hem uit informele bron duidelijk is dat volgens dit rapport er geen andere schade is dan ganzenschade, kan hem dit niet baten.

Zo appellant al geen kennis heeft kunnen nemen van het door hem bedoelde rapport "Veldbezoek Wildschadecommissie" van 27 juli 2000, is niet gebleken dat hij daardoor is benadeeld. Dit rapport, dat als bijlage bij het verweerschrift bij de rechtbank was gevoegd, is geen taxatierapport en daarin staat niet vermeld dat alleen sprake zou zijn geweest van ganzenschade.

2.5.2. De stelling van appellant dat wat het door de taxateurs van de wildschadecommissie vastgestelde percentage ganzenschade betreft een aanname van 15% onjuist is, faalt, nu in het rapport van Van den Heuvel noch anderszins voor een andere aanname een onderbouwing is gegeven.

2.5.3. Met de rechtbank dient voorts te worden geoordeeld dat het bestuur zich op de door de taxateurs van de wildschadecommissie verrichte taxatie heeft kunnen beroepen. Het getuigt van een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing op bezwaar dat het bestuur het door Van den Heuvel opgestelde rapport aan de taxateurs van de wildschadecommissie heeft voorgelegd en hun reactie daarop bij brieven van 26 februari 2001, 23 maart 2001 en 25 februari 2002 bij het nemen van dat besluit heeft betrokken. Mede gezien deze brieven en hetgeen het bestuur overigens bij de beslissing op bezwaar heeft overwogen, geeft het in opdracht van appellant door Van den Heuvel verrichte tegenonderzoek, anders dan appellant betoogt, geen aanleiding om aan te nemen dat deze rapporten naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertonen. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het bestuur gevolgd dat de conclusie van de taxateurs van de wildschadecommissie, dat de zaaduitval niet slechts aan ganzenschade doch tevens aan overmatige regenval in de afrijpingsperiode, overrijpheid van het gewas en maaiverliezen valt toe te schrijven, in het rapport van Van den Heuvel niet overtuigend is weerlegd. Dit geldt eveneens voor de conclusie dat Van den Heuvel - die zijn taxatie eerst na het maaien heeft verricht - geen goed schadebeeld heeft kunnen verkrijgen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005

97-402.