Uitspraak 200406535/1


Volledige tekst

200406535/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 juni 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Langedijk.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 4 en 11 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (hierna: het college) aanvragen van appellanten om een vergoeding van de kosten van aangepast vervoer voor hun kinderen naar de gereformeerde basisschool De Rank in Alkmaar in het schooljaar 2002-2003 afgewezen.

Bij besluit van 12 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar, overeenkomstig een advies van 31 januari 2003 van de commissie voor de bezwaarschriften, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 1 september 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 21 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek hebben appellanten nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. S.H. de Bruine, adviseur leerlingenvervoer van de Vereniging voor Gereformeerd Primair Onderwijs Noord-Holland Noord, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.G.M. Servais-Picord, medewerker bestuurszaken, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerkosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

Ingevolge het vierde lid voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.

2.1.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening Leerlingenvervoer (hierna: de Verordening) van de gemeente Langedijk kennen burgemeester en wethouders aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een vergoeding toe op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes km bedraagt.

Ingevolge artikel 13, aanhef en onder a, van de Verordening kennen burgemeester en wethouders een vergoeding toe op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 11, en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht.

Ingevolge artikel 26 van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de commissie van onderzoek en eventueel andere deskundigen.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het college afdoende heeft aangetoond dat de reistijd van huis naar school en weer terug voor geen van de kinderen van appellanten langer is dan anderhalf uur. Daarbij mocht het college uitgaan van de informatie uit de (openbaar vervoer) "Reiswijzer", terwijl daarnaast terecht rekening is gehouden met het gegeven dat jonge kinderen langzamer lopen dan volwassenen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de reistijden die het college aldus heeft berekend, onjuist zijn.

2.3. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank tevergeefs. Ook in hun eigen berekening van de reistijden bedraagt de reistijd zowel 's ochtends als 's middags met het openbaar vervoer voor het merendeel van de kinderen minder dan anderhalf uur. Alleen in het geval van de kinderen van [appellant sub 2B] duurt de reis 's ochtends met het openbaar vervoer langer dan anderhalf uur volgens hun berekening, namelijk 91 minuten. Nog daargelaten dat in de berekening van het college de reistijd 's ochtends van de kinderen [appellanten sub 2B] hooguit 70 minuten bedraagt, is de beweerdelijke overschrijding van de norm van anderhalf uur met 1 minuut te gering om te oordelen dat het college [appellant sub 2B] ten onrechte een vergoeding voor aangepast vervoer heeft geweigerd. Dat de kinderen - naar appellanten betogen - slechts onder begeleiding van een volwassene met het openbaar vervoer naar school kunnen reizen, vormt in het kader van de toepassing van artikel 13, aanhef en onder a, van de Verordening geen reden voor verlening van een vergoeding voor aangepast vervoer.

2.3.1. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellanten niet zijn ingegaan op hun specifieke gezinssituaties en dat zij geen reden ziet om aan te nemen dat appellanten, in het geval hun kinderen te jong zijn om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen, niet kunnen voorzien in begeleiding. De Afdeling komt niet tot een andersluidend oordeel. Ditzelfde geldt ten aanzien van het oordeel van de rechtbank dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de route van hun huizen naar school in het algemeen te gevaarlijk is. De conclusie is dan ook dat de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die het college hadden moeten bewegen met toepassing van artikel 26 van de Verordening af te wijken van artikel 13, aanhef en onder a, van de Verordening ten gunste van appellanten.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005

401.